Hollands Maandblad beurzen 2019/2020

Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs;
categorie essayistiek
Kim Schoof

Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs;
categorie poëzie
Johannes van der Sluis

[Klik op naam winnaar voor juryrapport]

De winnaars van de Hollands Maandblad Beurzen worden jaarlijks op voordracht van de redactieraad van Hollands Maandblad, na consultatie van de redacteur, aangewezen door het bestuur van de Stichting Hollands Maandblad. De Hollands Maandblad Beurzen zijn tussen 2003 en 2009 mogelijk gemaakt door het Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds en worden vanaf 2009 mogelijk gemaakt door de Stichting Hollands Maandblad, daarbij tussen 2013 en 2017 gesteund door het R.O. van Gennep Fonds.

De Hollands Maandblad Beurzen worden uitgereikt aan jonge, eeuwig jonge dan wel debuterende auteurs die de afgelopen jaargang in Hollands Maandblad hebben gepubliceerd en de bijzondere aandacht van de redactieraad hebben getrokken met hun werk. De Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurzen (€ 750,-) en kunnen de categorieën poëzie, proza, essayistiek, alsook combinaties daarvan betreffen.

Het doel van de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurzen is om het schrijverschap van de laureaten te stimuleren, en om bij te dragen aan een duurzame literaire band tussen hen en Hollands Maandblad.

Geachte dames en heren,

Laten we dit jaar de juryrapporten niet aftrappen met een klaagzang over het klimmende gebrek aan leesplezier onder jongeren, of over dat Famke Louise geen Japanse wiskunde heeft gestudeerd, of over aangekoekte misverstanden op de menukaart van de Hollandse literaire keuken.

Immers, wanneer een pandemie plaatsneemt achter het fornuis om een home-cooked clusterfuck te kokkerellen en al doende de kleine boekweitpannenkoek die de Nederlandse culturele sector is, met een bruuske polsbeweging tegen de onderkant van de afzuigkap zwiept en sardonisch grijzend toekijkt hoe die losraakt, boven op de brander valt en verkoolt tot een homp verkankerd deeg, in zo een geval, in zo een tijdsgewricht, oogt het futiel om te klagen over miskenning en zelfoverschatting.

Want, we leven nog, we lezen nog én we zullen doorgaan – met de kaken op een houtje geklemd, met de hakken in het zand geboord, wanhopig watertrappelend als bejaarden met een rammelde rikketik tijdens een geriatrische zwemles: de pandemie kan onze collectieve rug op.

Vooruit, laten we nu strijdvaardig en watervlug wegkijken van het deplorabele heden en onze aandacht toespitsen op de toekomst, de toekomst in de vorm van de Hollands Maandblad-beurswinnaars, die frisse, jonge honden, die zich hebben laten adopteren door de kennel van het Hollands Maandblad, waar eenieder een veilig onderkomen vindt die zichzelf niet schikt naar andermans wensen en verlangens, maar die een eigen koers vaart en het Hollands Maandblad tot Noorderster heeft verkozen.

Dus op naar de eerste laureaat, die is verkozen door de redactieraad in samenwerking met de redactie, tezamen bijeengekomen in bijzondere vergadering op een niet-nader-te-noemen geheime locatie, op een verzwegen datum, in een onbekende streek – bij schamel kaarslicht.

Eerdere winnaars

Kim Schoof (1992) – Toen Karel van het Reve in 1978 de Huizingalezing hield getiteld ‘Het raadsel der onleesbaarheid’ was de laureaat van vanavond nog niet geboren. Dat zou pas veertien jaar later zo ver zijn, in 1992. In zijn tirade, want dat was het, veegde Van het Reve de vloer aan met de literatuurwetenschap, zoals die beoefend werd aan de universiteit. Niet alleen konden deze wetenschappers volgens hem geen onderscheid maken tussen goede en slechte literatuur – de thematiek van Goethe onderscheidt zich niet van die van een tweedegarnituurschrijver als Courths-Mahler – zij bedienden zich ook nog eens van een erbarmelijke stijl.

Over het schotschrift van Van het Reve was destijds veel te doen, maar het was natuurlijk wel een boutade, die je niet helemaal serieus moet nemen, want er is genoeg over literatuur geschreven, zelfs door literatuurwetenschappers, waar eens mens iets van opsteekt en wat een plezier is om te lezen.

Er valt de universitaire letteren wel iets anders te verwijten. De gedachten gaan hierbij uit naar machtsmisbruik in het onderwijs: de laatste decennia zijn de eindexamens Nederlands geobjectiveerd en gestandaardiseerd. Waar Nederlands vroeger een nattevingervak was: leerlingen moesten bij het vwo-eindexamen een samenvatting en een opstel schrijven – bij het mondeling moesten ze kletsen over boeken of gedichten die ze gelezen hadden -, krijgen ze nu een grotendeels multiplechoice-examen met volstrekt oninteressante vragen over een stuk of tien tekstjes. Het draait hierin om het herkennen van signaalwoorden, hoofdgedachten en soorten van argumenten. Alles wat lezen en boeken een beetje aardig zou kunnen maken wordt gedurende vijf of zes jaar middelbaar onderwijs om zeep geholpen ter wille van de toetsbaarheid. Bijgevolg is het onderwijs gereduceerd tot wat wel wordt aangeduid als ‘teaching to the test’. De neerlandici die de eindexamens in elkaar sleutelen komen uit een onderafdeling van de letterenfaculteit, de taalbeheersing, die zich bezighoudt met argumentatieleer en retorica. Deze tak is veel en veel erger dan de ouderwetse literatuurwetenschap: hier richt men zich op trivialiteiten als ‘Is alinea vijf een samenvatting of een conclusie?’ en ‘Is er in woordcombinatie zus of zo sprake van een herhaling, een verklaring of een drogreden?’ Geen wonder dat het vak Nederlands helemaal onderaan eindigt op de rangorde van interessante schoolvakken, en geen wonder dat 25 procent van de vijftienjarigen inmiddels tot de treurige categorie der laaggeletterden behoort.

Hoewel de laureaat behoort tot het gilde der literatuurwetenschappers (zij studeerde cum laude af in de Nederlandse letterkunde en filosofie en werkt aan een proefschrift over hedendaagse autobiografische literatuur) is er niets in haar schrijven dat doet denken aan het schrikbeeld van Karel van het Reve, laat staan aan de dorre ontleedkunde van de taalbeheersingslieden. Integendeel: deze essayiste schrijft over literatuur en andere geesteszaken op een manier die aansprekend, inhoudelijk en bovenal glashelder is. Zij begon haar publicerend leven als medewerker literatuur van internet-magazine De Fusie en werd redacteur van de Nederlandse Boekengids.

In een van haar stukken in De Fusie ‘Oer-Hollands cynisme versus de literatuurwetenschap’ verdedigde zij overigens de literatuurwetenschap en vooral Hans Gomperts tegen Sebastiaan Valkenberg die veertig jaar later in de Volkskrant de kruistocht van Karel van het Reve nog eens dunnetjes overdeed. Een stellingname die haar siert – je moet altijd pal staan voor de bron, waaruit je bent voortgekomen.

Ze schrijft in De Groene en debuteerde in Hollands Maandblad in februari 2019 met het essay ‘Over Gerard Reve en lezend samenleven’. Reve is iemand die wist dat een schrijver niets was zonder zijn lezers. Onverschrokken zet zij haar tanden in de licht ontvlambare combinatie van Gerard Reve en racisme. Ik citeer: ‘Wie ingaat op de smeekbede van Reve en bijvoorbeeld De taal der liefde leest, gaat een relatie aan met een even groot stilist als racist (…) [de lezer is iemand die] in discussie of dispuut met hem samenleeft.’

Een paar nummers verder in dezelfde jaargang schrijft de laureaat over de vrijwel onbekende Amerikaanse liedjesschrijfster en -zangeres Conny Converse: ‘I’m down on my uppers’. Dit stuk beantwoordt aan alle eisen die gelden voor een goed essay. Het is persoonlijk, de schrijver brengt iets nieuws te berde, geeft sprekende voorbeelden, brengt dwarsverbanden aan (in dit geval een vergelijking met de manier waarop Kellendonk zijn persoonlijke leven symboliseerde in maatschappelijk-politieke thema’s) en er is sprake van humor. Ter illustratie een passage, waarin de schrijfster even een zijweg inslaat naar een oudtante die net als Conny Converse melancholisch van aard was en dronk als een tempelier. Tante Truus organiseerde geregeld wat in de familie bekend stond als een ‘flessenfeest’. Ik citeer:

‘Ik heb één scherpe herinnering aan tante Truus: ze werd vijfenzeventig, ik was een kind en had een portret van haar gemaakt inclusief ballonnen die haar leeftijd aangaven. Toen ik haar de tekening gaf, zat ze in een bloemige fauteuil in haar huis, blies ze rook uit haar mondhoek en concludeerde weemoedig: ‘Die leeftijd had er niet zo op gehoeven.’

De jury, althans ikzelf, werd na lezing van dit essay razend benieuwd hoe deze obscure Connie Converse nou eigenlijk klinkt. Gelukkig is er Youtube.

Daarom nodig ik met veel plezier Kim Schoof uit om de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs in de categorie essay voor het jaar 2019, althans de daarbij behorende oorkonde en felicitaties, in ontvangst te nemen.

Johannes van der Sluis (1981) – Het is verleidelijk een blik essayisten met gravitas en ellelange palmares open te trekken om die geleerde snoevers te laten duiden wat een dichter vermag om daarna een zwabberende Erasmusbrug te slaan naar de volgende laureaat.

Maar, niets zou juist deze beurswinnaar, naast dichter en tedere minnaar een Rotterdammer van zuivere snit, meer misstaan dan opsmuk en gezever over de rol van de dichter en diens poëzie. Als je stamt uit de gehavende stad waarin iedere culinaire ervaring wordt gereduceerd tot ‘iets in je mik bokken’ ben je nu eenmaal voor je volledige levenswandel gezegd met een ongekende nuchterheid waarop iedere blaaskakerij per direct doodslaat.

Wellicht denkt u dat zo een vita-contemplatief-een-end-op-met-je-pretenties haaks staat op lyriek of dat het zich juist vertaalt naar minimalistische gedichten met zogenaamd meer lagen dan spekkoek, maar in feite minder diepgang dan een regenplas, minder warmte dan de permafrost. U heeft ongelijk: deze laureaat passeert moeiteloos, in een soepele sprint met de wind in de rug en heuvelafwaarts, eenduidige classificaties als ‘lyrisch’ dan wel ‘minimalistisch’.

Minder omslachtig geformuleerd: deze dichter is volstrekt uniek.

Gigantisch is het risico dat de volgende bewering de redactie komt te staan op aantijgingen van pre-postmodernistische stelligheid, maar na het lezen van de poëzie van deze laureaat voel je je niet een ander mens: je voelt je een beter mens. Niet zozeer onherroepelijk in overeenstemming gebracht met de wereld als wel op een serene afstand daarvan geplaatst, op een platform vanwaar de chaos en willekeur van de kosmos en de talloze strapatsen der mensheid kunnen worden gadegeslagen en verwerkt, waarna iedere lezer zichzelf met hernieuwde moed en overzicht kan verhouden tot z’n medemens.

En dat alles aan het papier toevertrouwd met de nodige zelfspot. Ter illustratie het volgende fragment:

 

de hoteleigenaar

volgens de oorkonden

een baron

was op de hoogte

en vertelde bij het ontbijt

alle ontwikkelingen

ik beschouw mezelf

als immuun

omdat ik De dood in Venetië

heb gelezen

de aanstekelijke

kleinburgerlijke hang

naar vulgair zelfbehoud

houd ik liever

op afstand

aristocratische doodsverachting

is mijn antiserum

U merkt meteen: hier is sprake van twijfel zonder stuurloosheid, verontwaardiging zonder rancune, relativisme zonder arrogantie, zelfspot zonder faalangst en dat alles omlijst met een energieke levensonmacht die nooit vervalt in verwerpelijke passiviteit.

Zodoende is het dan ook voor letterlijk niemand onverwachts dat Hollands Maandblad heeft besloten de beurs voor poëzie dit jaar toe te kennen aan Johannes van der Sluis.

Helaas is Van der Sluis niet in de gelegenheid om de beurs eigenhandig in ontvangst te nemen, aangezien hij momenteel in een Belgisch klooster een cursus stoelyoga volgt, die niet meer viel te annuleren zonder dat de boel enorm in de papieren zou lopen.

Wel laat Van der Sluis via z’n woordvoerder weten zich totaal niet te herkennen in bovenstaande hagiografie, maar de beurs desondanks in ontvangst te nemen, want zoals ze zeggen in Rotjeknor: ‘De schoorsteen moet roken, anders heb je algauw niets meer om in je mik te bokken.’