Gedichten

Peter Swamborn

Ondergronds

We minderen vaart, naderen een in onbruik

geraakt station. Slecht verlicht, geen mens te

zien. Of toch? Dáár, diep in schaduw geborgen,

klauwen, bijten, graaien drie of vier dierlijke

figuren een niet van echt te onderscheiden prooi.

Stuk voor stuk de rug gekeerd, gekromd, weg van

het sensatiebelust publiek dat zich traag langs

de bezienswaardigheid laat glijden, camera’s

in de aanslag, telefoons hoog in de lucht.


*


Grondtoon

Twee identieke spoortunnels scharen uiteen,

de halfronde plafonds fel verlicht door lange

reeksen tl-buizen. Tegen kalkstenen muren,

gebobbeld als ingewanden, een complex

vlechtwerk van kabels, soms evenwijdig

dan weer kruisend, splitsend. Eén buis

knippert, knettert, vonkt en spettert.

Leg ik mijn oor op het spoor, een lage

grondtoon dringt door. Ben jij dat?

Wacht, al moet ik voor het eind

van de nacht in heel mijn gekte

afdalen, ik, of wat daar nog

van over is, kom je halen.