Mijn kleine Koude Oorlog

Geert van der Kolk

PD 118633: een uitgemergelde figuur, nors,

sarcastisch en niet tot medewerking bereid

Mijn Koude Oorlog begon in Velsen in 1957, toen wij een tijdje een Hongaars vluchtelingenmeisje in huis hadden. Ik was toen drie en kan me haar naam en gezicht niet herinneren. Wel herinner ik me dat ze voort­durend huilde en schreeuwde, waarschijnlijk om haar ouders, die elders waren ondergebracht. Ik was zo bang voor haar, dat ik ’s morgens bovenaan de trap bleef zitten en pas beneden durfde te komen als zij naar school was gebracht.

Tot 1963 ging de rest van de wereldpolitiek onopgemerkt aan mij voorbij. In dat jaar werd Nederlands Nieuw-Guinea onder Amerikaanse druk overgedragen aan Indonesië. De volwassen dochter van onze overburen werkte daar als onderwijzeres in de hoofdstad Hollandia (nu Jayapura) en keerde naar Velsen terug met haar bezittingen in een scheepskist van tropisch hardhout. Van die kist heb ik met mijn vader en mijn broer een tegen alle zuren, schimmels en termieten bestendig hok gemaakt voor ons konijn Lodewijk.

Het idee dat ik me zelf met politiek zou kunnen bemoeien, kwam pas veel later bij me op, in mei 1970, toen vier Amerikaanse studenten van Kent State University in Ohio werden doodgeschoten tijdens een protest tegen de oorlog in Vietnam. Ik zat op het gymnasium in Apeldoorn, een provincieplaats met twee wethouders van een afsplitsing van de Boerenpartij die ‘Binding Rechts’ heette. We organiseerden een protest tegen de oorlog waar hooguit vijfentwintig mensen kwamen opdagen, maar we haalden toch de krant. Een demonstratie, zelfs een heel kleintje, was nieuws in Apeldoorn.

Op 7 juni 1974 bezocht ik een vergadering van de Utrechtse studentenvakbond USF in een pand aan het Lepelenburg. Ik was toen tweedejaars geschiedenis en lid van de Utrechtse Historische Studenten Kring (UHSK). In tegenstelling tot het Hongaarse meisje en de Vietnam-demonstratie, kan ik mij die vergadering absoluut niet herinneren en ik heb ook geen idee wat daar besproken zou kunnen zijn. Toch ben ik er waarschijnlijk wel geweest, want het staat in mijn dossier van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, destijds bekend als BVD en sinds 2002 omgedoopt tot Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

Ruim een jaar later, op 6 oktober 1975, was ik kennelijk in hetzelfde pand, in Utrecht bekend als ‘het U-huis’, bij een door de USF georganiseerde protestvergadering. Die vergadering is ook al lang verdwenen in de mist van mijn geheugen, maar het BVD-verslag vermeldt dat ik kort daarvoor voorzitter van de USF was geworden, en dat herinner ik me natuurlijk wel. Waar we tegen protesteerden was kennelijk niet interessant genoeg om op te schrijven.

Uit het rapport over deze vergadering blijkt dat de BVD intussen een PD, een ‘persoonlijk dossier’, over mij had aangelegd: PD 118633. Ik dankte mijn PD waarschijnlijk aan het feit dat ik in het voorjaar van 1975 lid was geworden van de Communistische Partij van Nederland, de CPN. Ik was lid en later bestuurder van de afdeling Utrecht-Centrum en bij elke afdelingsvergadering, of die nu in Buurthuis Oudwijk of in het Centrum Werkende Jongeren aan de Oudegracht plaatsvond, zat blijkbaar een informant van de BVD aantekeningen te maken. Hij schreef niet over de kwesties die ter discussie kwamen, maar noteerde de namen van de aanwezigen.