De zwerm

Bregje Hofstede

Ik heb je gemist, zegt Karen als ik mijn slip laat zakken en plaatsneem op haar behandeltafel. Was je op vakantie?

Zoiets.

Ik ga altijd naar Karen, een struise Ierse die een salon begon omdat ze zich als expatvrouw verveelde. Inmiddels heeft ze een derde vestiging, en als je door haarzelf geholpen wilt worden, moet je twee weken van te voren boeken. Het loopt storm bij Karen omdat ze de kunst verstaat om je gerust te stellen als je halfnaakt met je benen wijd op haar behandeltafel ligt. I love waxing, zegt ze. Kun je je rechterknie buigen, liefje? Perfect.

Terwijl ze wacht tot de was warm genoeg is, kwebbelt ze onophoudelijk, licht achterover leunend vanwege het gewicht van twee enorme borsten. Niets suggereert dat ze minder dan tevreden is met haar taak om hete was op de harige schaamlippen van vreemden te smeren en het er met een ijsstokje weer af te trekken. I love waxing. Ze begrijpt dat niemand een waxbeurt boekt omdat ze af wil van haar haar; we willen af van onze schaamte. Daarin is Karen de beste.

Ik kijk omlaag. Mijn venusheuvel ligt tussen mijn heupbotten als een behaaglijk slapend diertje. Karen maakt een gebaar als om het te strelen.

Alles eraf?

Alles.

Lovely.

Haar blik is welwillend terwijl ze het groene goedje op mijn liezen spatelt. Wie weet droomt ze ’s nachts van bebaarde mosselen en ontwikkelt ze een allergie voor kattenhaar.

Als ze begint te trekken, draai ik mijn hoofd opzij en kijk naar het stomende en knipperende apparaat naast me. Zelfs nadat de was is verwijderd, voel ik het branden.

Doet het zo’n pijn, meisje? vraagt Karen. Je had niet zo lang moeten wachten. Ik hoor altijd van mijn klanten dat mijn behandeling de minst pijnlijke is van de hele stad.

Sorry. Ik weet niet wat ik heb.

Als je het niet weet, zijn het hormonen. Zorgvuldig veegt ze de laatste was weg met een vettig doekje. Hier! Je bent weer zo goed als nieuw.

Ik moet wel. Ik heb beloofd om mee te gaan zwemmen, en nu ik weer thuis woon, is er geen ontkomen aan mijn zusje, dat al vakantie heeft en elk moment van de dag klaar staat om me te betrappen op verdriet.

We fietsen door de brandende zon naar het buitenbad. De witte stippellijntjes op het fietspad zitten vol krekels die het niet uithouden op het zwarte asfalt.

Mijn bikinibroekje snijdt al meteen in mijn liezen. Met onbehagen kijk ik naar een lange rode haar die vlak voor mijn gezicht aan het witte formica van het kleedhokje kleeft, en denk aan de laatste restjes vacht, verschanst in de kieren en spleten van het mensenlichaam. Neusholtes. Bilspleten. Liezen. Alleen de huid die het vaakst gebruikt wordt, blijft kaal. Iedereen heeft gladde handpalmen. Zou het omgekeerd hetzelfde werken? Hoe minder een huid wordt gestreeld of domweg aangeraakt, des te weliger het haar?

Ik voel me iets beter als ik mijn paardenstaart onder een badmuts heb weggestopt. Het rubber sluit mijn oren af en spant om mijn hoofd, zodat het voelt alsof iemand dat stevig vasthoudt en me stuurt. Hierheen, Emma. Hokje open, daar is Robin, kluisje, douche, en toe maar, richting het water.

Robin zet meteen koers naar de duikplank. Ik laat me in het baantjesbad zakken.