Vier Zeer Korte Verhalen

A.L. Snijders

GANZEN

Sinds enkele dagen zijn er twee ganzen in de velden rond ons huis. Ik ben nog niet aan ze gewend. Soms is hun geluid zo ver weg dat ik niet weet of ik het wel echt hoor, misschien zijn ze er zelfs nooit geweest. Ik twijfel aan mezelf, de olifant die hier gisteren door de tuin liep, was zo groot dat ik hem toch niet had kunnen verzinnen? – Ik heb overigens op de middelbare school wel een angst voor verzinnen meegekregen. Ik had een realistische leraar Nederlands die wilde dat een opstel gebaseerd was op de loutere werkelijkheid. Zodra hij vermoedde dat je iets verzonnen had, volgde een onvoldoende. Toch mocht ik hem wel, hij meende dat film geen kunst was omdat je zelf niet kon beslissen waar je als toeschouwer naar keek, de filmmaker was de baas. Bij theater daarentegen kon je zelf beslissen naar welk deel van het toneel je keek en welke acteur je speciale aandacht had. Een vreemde en eigenzinnige theorie die gemakkelijk kon worden ontzenuwd, maar niet door mij, want hij vond mij brutaal en irritant, hij luisterde nooit naar mijn interrupties. Door zijn gekte beschouw ik hem als een goede leraar, die in mijn herinnering is gebleven. Als hij zich had beperkt tot de voorgeschreven leerstof, was hij in de nevel van de tijd verdwenen. Dat gebeurt nu ook, maar pas na mijn dood, want ik denk nog wel eens aan hem. En zolang ik dat doe, leeft hij nog.


LEVENS

Joke en Karl trouwden toen zij twintig was en hij vijfenveertig. Nu is hij vijfenzestig en zij veertig, ik heb ze gisteren voor het eerst ontmoet. Ze vertellen hun leven in een uur. De ouders van Joke waren ruimdenkende mensen, die desondanks bezwaar maakten tegen het leeftijdsverschil met haar nieuwe vriend. Deze inconsequenties zie je vaak in het schimmige gebied tussen droom en daad. Ik weet niet wat ze hadden verwacht van hun verzet, maar met het huwelijk ging het goed. Karl was al een gefortuneerde zakenman toen hij Joke ontmoette en zij kwam, om met haar eigen woorden te spreken, in een opgemaakt bed. Bovendien had ze Karl voor de huwelijksinzegening een voorwaarde gesteld, ze wilde haar verhouding met Herman, met wie ze al sinds haar zestiende naar bed ging, niet opgeven. Karl vond het best. Joke studeerde psychologie, deed haar doctoraal cum laude en begon een adviesbureau dat ook al succesvol was. Met Herman ging het ook goed, hij was ingenieur en ontwierp vliegtuigmotoren. Hij had een eigen huis waar hij Joke regelmatig ontving, hun liefde was van een rondborstige, Hollandse snit. Als hij Karl ontmoette (sporadisch) gedroegen ze zich ingehouden en vormelijk. – Toen ik dit verhaal hoorde, vroeg ik me af wat mijn ouders hiervan gezegd zouden hebben. Mijn vader zou geamuseerd geweest zijn, hij was een stellige voorstander van ‘leven en laten leven’. Mijn moeder was uit ander hout gesneden, zij had haar afkeer niet verborgen gehouden. Ik realiseerde me dat ik een kind van mijn ouders was.