In Spanje zijn de honden

Arie Schippers

God, wat is het koud ’s nachts. Het helpt nauwelijks dat ik een lullig dun matrasje van het bovenbed ook over me heen heb getrokken. Het onderkomen voor degenen die de Camino de Santiago lopen, is hier zoals overal een simpel hok met stapelbedden. Weinig dekens, veel matrasjes.

Deze morgen word ik wakker terwijl ik in het Frans aan ’t formuleren was waarom ik die vleugel-piano-llano niet wilde hebben in mijn huis, want al die leerlingen erop dat wordt me teveel. Ik ontwaak om halfzes omdat er wordt geniesd. De echte jongens gaan. Rits open, rits dicht, weer open, nog een wekkertje dat afgaat. Boem, boem, vloek, boek valt, met een lampje zoeken ze hun weg naar buiten, boem, kloing. En zo hoort ’t, al is het behoorlijk hoorbaar. Herrie is nu eenmaal Spanje. Gisteren moest ik van Frans naar Spaans en terug iets vertalen, dat ging ook niet fluisterend. Toch handig zo’n middelbare school, hoewel ik er ’s nachts nog wel eens van droom, en nooit over hoe handig hij was.

In het donker lopen de eerste rugzakkers de stad uit de koude hoogvlakte op. Straks, later, over een tijdje, ga ik ze achterna.

Eenmaal het dorpje uit en op en neer over wat heuvels moet ik schijten, zie ik een vos, roept de hop, hopt de kraai. Langs de rijksweg, naast voortrazende trucks formuleer ik onbetrouwbare gedachten. Later verzamelt de natte klei zich onder mijn schoenen, koekt, en loop ik op een soort moonboots van rode aarde terwijl ik de gele pijlen volg. (Las flechas amarillas geven vanouds de Camino aan, maar tegenwoordig zijn hier en daar ook nieuwe, veel duidelijker, publieksvriendelijke betonnen zuiltjes met schelpsymbooltje verschenen – teveel van het goede, niet voor echte wandelaars.)

Daar is een dorpito met geen water en zeker geen koffie. Twee hondjes heel alleen in de verlaten straat, heel gemeen, maar innig aan elkaar vastgeklikt. Met hun onderkant, onderkont. Zalig gewetenloos, onwetend en onschuldig geduldig. Ze wachten ontspannen op bevrijding en nieuwe avonturen in altijd dezelfde straat.

Zo koop ik yoghurt en ruil met een huisvrouw voor dezelfde hoeveelheid sinaasappel. Je kunt niet alles in je rugzak bewaren. Hoe lang zit die worst zijn zonden hier al uit te zweten? Waar is de vloeibaar geworden lippommade heen gelekt, of is-ie nu weer gestold?

De groep schapen in trainingspak loopt de regen in. ‘Ja, wij gaan veertien kilometer lopen.’ Bar El Pajaro wordt weer leefbaar, maar twee cafe con leche en twee stukken taart later zijn ze verslagen en druipend terug. Ze heten als groep Amigos del Camino, Spanjaarden die er toch ook een beetje mee te maken willen hebben en jaarlijks een stukje lopen naar het bovengelegen klooster San Juan de Ortega. Daar is dan een vreetfestijn, de kern van alle Spaanse activiteiten. Je moet de gele pijlen volgen, vertellen ze me, of het niet duidelijk is dat ik al enige honderden kilometers gele pijlen erop heb zitten. Buiten is het zo serieus vies, dat ik me laat gaan, eet en drink. Maar ondertussen doe ik een schietgebedje: laat me nu vrij, die natte schapen stinken.