Onvrijwillig het huis uit

Alida Beekhuis

Mijn ik raakt in de schaduw.

Maar wil mij niet vergeten.

Voor Alida wil ’k heten

met elke naam die zij mij geeft.

L.TH. LEHMANN, 90 JAAR

Het ging niet goed met Louis. Dichten deed hij al bijna niet meer en nu viel hij plots van zijn fiets. Het ziekenhuis constateerde niets bijzonders. Maar hij viel weer van zijn fiets. Harder dit keer. Hij raakte zodanig gewond aan zijn been dat hij thuis moest genezen. Ik verzorgde hem en dat ging goed, want hij was een makkelijke patiënt. Na een tijdje gingen we ter controle naar de dokter, waar Louis niet alleen klaagde over zijn been, maar ook over zijn geheugen. De geneesheer had daar geen antwoord op, anders dan: ‘Ik denk niet dat het zin heeft je naar een geheugentest te sturen. Je bent intellectueel zo handig, dat ze vast en zeker niets ontdekken.’ En ja, dan was er natuurlijk de ouderdom. Louis was 84.

Toen het been was genezen, vlogen we naar Engeland, naar onze vriendin Gill, ook een dokter. Zij zei: ‘Ga in Nederland eens naar jullie huisarts. Ik denk dat Louis lijdt aan een ouderdomsdepressie.’

Daar had ik nog nooit van gehoord. Louis ook niet. Hij was niet speciaal somber, maar erg naar binnen gekeerd. Zijn spraakvermogen ging wat achteruit de laatste jaren en daarom was die toe­nemende introvertie me niet opgevallen. Maar zo gezegd, zo gedaan en toen we bij de dokter kwamen, kreeg zij meteen een lachje op haar gezicht. Ze zei dat huisartsen onlangs nog op hun kop hadden gekregen van de Gezondheidsraad omdat ze te weinig op ouderdomsdepressie zouden letten. Daarom stuurde ze Louis ter observatie naar de geriatrische afdeling in het Slotervaartziekenhuis. Al snel werd daar de diagnose van Gill bevestigd en werden antidepressiva voorgeschreven.

Vanaf toen bleef Louis onder controle van Mentrum, de Amsterdam instelling voor mensen met psychiatrische stoornissen, maar ook voor ouderen met geheugenproblemen. Aanvankelijk kwam elke maand een psychiater op bezoek, later bezochten we de instelling. Louis zou Louis niet zijn als hij niet een eigen invulling gaf aan die bezoeken.  Op de geheugenpoli werd hem gevraagd: ‘Meneer, telt u eens tot tien.’ Dat ging prima. Toen vroeg de verpleger:. ‘En nu terug.’ Louis zei: ‘Neit, negen, thca, nevez…’ Alom verbijstering. ‘Wat doet u nou?’ Nou, dat was duidelijk: Louis zag de cijfers voor zich als letters. Uiteindelijk werd slechts een geringe afwijking in zijn geheugen gevonden.

Ooit namen we deel aan een patiënten-avond van Mentrum waar we onze ervaringen met deze instelling moesten tekenen. Sommige pa­tiënten maakten fraaie tekeningen: gebouwen met blinde ramen, onontwarbare gangen. Een ander tekende een geheel leeg huis. Louis tekende een konijn. ‘Waarom een konijn?’ werd hem gevraagd. ‘Daar dacht ik nu aan,’ zei hij. De leiding begreep er niets van en hij legde het ook niet uit. Ik zag het als een vorm van protest tegen het hele gedoe.