Steen geworden verlangen

Chrétien Breukers

Achttien jaar woonde ik in een dorp van duizend inwoners en toen bleek ik, na mijn verhuizing naar Nijmegen, een stadsmens. Achttien jaar die ik nooit kan inhalen. Of was het een incubatietijd? Een veel te langdradige en grondige initiatie in de stad, via het dorp?

Telkens als ik de slotregels van Villa des Roses lees huiver ik: ‘Zij keek de weg op en zag de bakkerswinkel en de witte letters boven de deur van het postkantoor. Het was wel degelijk haar dorp.’ Wat is mijn dorp? Het is een stad, maar omdat ik niet uit een stad afkomstig ben, blijft mijn stad imaginair, een gebied dat ik keer op keer opnieuw moet vullen met Nijmegen, Leuven, Amsterdam, Utrecht, Berlijn, Oostende, Venetië, Praag, Wenen – mijn stad ligt nergens en is voor eeuwig onaf.

Lang heb ik mij voorgesteld te zijn: iemand die dag in dag uit door de stad wandelt. Iemand die kijkt. Iemand die een sigaar rookt. (Die sigaar is essentieel: zonder sigaar is mijn voorstelling niet af.) Soms staat die iemand even stil, niet om commentaar te leveren, want de echte stadswandelaar levert geen commentaar. Hij maakt wel een praatje met andere wandelaars. Die gesprekken lijken nergens over te gaan. Waarschijnlijk gaan ze ook nergens over. Ze zijn het verstrijken van de tijd.

Maar ik rook niet. Wel wandel ik. Meestal doe ik dat door de stad. Ik probeer ook weleens door de natuur, of beter: door de getemde natuur, te wandelen. Het vreemde is dat ik daar niets zie. Mijn vader heeft geprobeerd me iets bij te brengen over planten, bomen, vogels – en al die kennis is nooit tot me doorgedrongen.

Een stad is steen geworden verlangen. Steen lijkt eeuwig maar steen vergaat, heel langzaam, voor het blote oog nauwelijks waarneembaar. De natuur lijkt sterfelijk doordat ze onderhevig is aan zichtbare veranderingen. Zo bezien is de stad de betere toneelspeler van de twee.

Wat is dé stad van mijn verlangen? Kiezen is lastig maar met een pistool tegen mijn hoofd kies ik nu voor Oostende. Een kleine stad, aan zee, een stad zowel lelijk als mooi, al lijken die categorieën niet op haar van toepassing. Oostende is een gigantische berg beton en baksteen die zich schrap zet tegen de zee. Zonder die berg was Oostende alleen water. Nu is het een stad – in die zin is alles wat Oostende uitmaakt, beton en baksteen, mooi. (Tenminste, bekeken door het filter van de verstokte stadsmens.)

Drie jaar geleden liepen M. en ik over de Albert I-promenade in Oostende. Hij vroeg me wat ik zo bijzonder vind aan de stad. Ik had de juiste woorden niet paraat en zei daarom: ‘Het is als jouw liefde voor de The Beatles.’ M. is al een decennium of vier fan van de The Beatles, waar hij alles van weet. Maar dat antwoord was een uitvlucht, een gemakkelijke vergelijking, die geen rechtdoet aan Oostende.