Slordig en wild en zonder einde

Mandy Shah

Het was al zomer toen ik weer een nieuw leven begon. Met gierende banden verliet ik de stad om in het vakantiehuisje aan zee te gaan wonen. Daar kan ik zwemmen en daar zie ik geen bekenden. Dan is het net of ik foutloos ben.

Ik verwelkom gestrande huisdieren. Ze krijgen iets lekkers en een plekje voor zichzelf. Zo heb ik nu drie konijnen te gast. In de zon glanzen ze extra ordinair. De zee lonkt niet. Toch neem ik een duik. Ik proef vis en denk aan oesters. Oesters zijn de zomer. Zout en van ijzer. Als ik niet zwem, zit ik in het huisje en tuur ik naar de zee die net strakgetrokken folie lijkt. Ik zweet me wat af, dat staat me wel, alsof ik ergens voor vecht.

Vandaag is kalm en dromerig. Ik trek mijn beste pak aan. Eén en al paillet en toch lekker zacht. De eksters zullen van mij houden zoals ik van hen houd. Ik heb een pan vol ontbijt maar wat ik wil, is gezelschap. Altijd wil ik waarvoor ik niet heb gekozen. Konijnen zijn onderschatte dieren maar vandaag wil ik meer. Misschien moet ik op pad en pronken met mijn glitterpak, het vakantiepark in vuur en vlam zetten, verliefd worden op iemand of op iets. Alles is een kwestie van tijd en het avontuur heeft me gemist. Bovendien wil ik glansrijk sterven dus ik moet er wel op uit.

Ineens ben ik op dreef en sta ik al naast het huisje. Het zand lijkt op schepijs en ik graaf mijn voeten in. Ik denk aan de hitte in het midden van de aarde. Driftig vanbinnen, koud aan de buitenkant. Een beetje zoals de mensen. Ik denk aan alleen-zijn. Je bent niet alleen als er iemand op je wacht. Hoelang moet je wegblijven tot er niemand meer wacht?

Ik begin te lopen richting de schatten van het plezier. Soms klauw ik met mijn handen alsof ik ze ga grijpen. Ik denk aan alle handen die ik ken. Aan handen zie je alles. Vochtig zand loopt leuk en ik voer mijn tempo op. Soms stop ik voor een schelp of stok voor in mijn huis vol stenen.

Dan zie ik een schim die in een mens verandert. Het is een jongen in het wit, net een engel. Voor mij hoeft hij zijn vleugels niet te verbergen. Bij mij is het zomer en dan voor altijd. Hij is jong. Te jong, maar wat kan mij het schelen. Hij kijkt mooi, niet verwend en precies, met kleine kalme ogen. Hij stapt dichterbij. Dat hij niks zegt, bevalt me wel. Het is weer eens wat anders. Zwijgen is zo eenvoudig niet, maar goed dat hij het mij kan leren.

We laten ons vallen met een klap in dof zand, kijken naar de lucht en soms naar elkaar. Hij is goed gekleed, geen aansteller. Ik kan zien dat hij elegant denkt. Hij bouwt vast dingen op microniveau. Ineens ben ik toch zo tevreden over de dingen en over mezelf. Als dat maar goed blijft gaan. Liever was ik nooit vertrokken. Maar als je weggaat, word je niet verlaten.

Ik heb goeie herinneringen en hele slechte. Maar vandaag wordt een reliek met een ster. De lucht is elektrisch en roze als rozenkwarts. Dan barst de regen los en de jongen glimt. Door te zwijgen wordt de hele rotzooi duidelijk. De regen maakt mijn pak zwaar en ik voel me slordig en wild en zonder einde. Mooier kan het eigenlijk niet. De zee lonkt niet. Toch nemen we een duik.