Deze maand

Bastiaan Bommeljé

Denk niet dat het eigentijdse bestaan geen vrolijke momenten te bieden heeft. Integendeel, voor wie de ogen openhoudt, zijn er talrijke grappige details waar te nemen die niet alleen voor een opgeruimd gemoed zorgen, maar ook inzicht bieden in de diepere structuren van de moderne samenleving. Een zo’n grappig detail is het feit dat de afgelopen jaren het ministerie van Algemene Zaken, het ministerie van Buitenlandse Zaken alsook het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, net als Tony’s Chocolonely, het hippe communicatieadviesbureau ‘Issue Makers’ inhuurden voor ‘reputatiemanagement’. Daartoe assisteerde dit bureau bij het schrijven van artikelen voor de media, samen met ‘opiniemakers’ als prof. dr. Jojanneke van der Toorn, bijzonder hoogleraar ‘Inclusie van Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender werknemers op het werk’ aan de Universiteit Leiden alsook politicus en schrijver Boris Dittrich. Deze ‘mooie samenwerking’, zo meldt het communicatieadviesbureau, heeft geleid tot publicaties in onder andere Het Parool en Het Financieele Dagblad.

Zo komt men vanzelf bij een ander grappig detail van het huidige bestaan: de opmars van opiniemakers, en dan in het bijzonder van opiniemakers die hun opinies voorzien van het bijschrift ‘de auteur is filosoof en dichter’ dan wel ‘de auteur is schrijver en filosoof’. Zo’n zelfdiagnose maakt ietwat giechelig, zodat men het beter kan verdragen dat de meeste van de bijdragen door ‘filosofen en dichters’ zelden filosofisch en nog minder vaak poëtisch zijn. Veelal beginnen ze met het woord ‘ik’ en doorgaans klinkt daarna het moderne opiniemantra ‘we moeten’ (iets, meestal de wereld redden).

Op zichzelf is het geen slecht idee om de wereld te redden, hoewel het woord ‘moeten’ geen erg vruchtbaar begin lijkt. Interessanter is echter dat deze opmars van de opiniemakers een symptoom is van een breder maatschappelijk verschijnsel. Ik doel op iets dat historici en sociologen benoemen als ‘elite overproduction’, het ontstaan van een overdosis aan geprivilegieerden, oftewel van meer bevoorrechten dan de samenleving kan verteren.

Indien zoiets inderdaad bestaat, wat betekent dit dan? Wellicht betekent het dat in Nederland in drie decennia het percentage van de bevolking tussen 25 en 45 jaar dat ‘hoger opgeleid’ is, verdubbelde tot meer dan vijftig procent, terwijl in dezelfde tijd de leesvaardigheid met dezelfde snelheid kelderde. Misschien betekent het ook dat in een land met een tekort aan meer dan 5.000 leraren er 55.000 onderwijsdeskundigen rondlopen die onderwijsbeleid produceren, en dat is niet eens inclusief alle onderwijsconsultants, onderwijskwartiermakers en onderwijsprocesbegeleiders. En mogelijk betekent het tevens dat de nieuwe CAO voor het universiteitspersoneel dit jaar voorziet in 9 procent loonsverhoging plus een uitkering van 1200 euro, en die voor de HBO-sector in een loonsverhoging tot 14 procent, terwijl het zorgpersoneel er dit jaar 5 procent salaris bijkrijgt en een reiskostenvergoeding van 17 cent in plaats van 10 cent per kilometer.

Hoe dan ook biedt de theorie van de ‘elite overproduction’ een oplossing voor het zonderlinge raadsel waarom juist deze tijd zo’n even oeverloze als grappige stroom opinies, duiding en praatprogramma’s produceert. Wel is het enigszins jammer dat deze stroom een ruis voortbrengt die alle complexiteiten, paradoxen en ambiguïteiten van de existentie overstemt. In dit opzicht is zwijgen wellicht de grootste bedreiging voor de post-intellectuele samenleving.