In de trein van Riga naar Vilnius, eerste klas – mijn vriend Robbie uit Cleveland, Ohio, stond erop; zelf reis ik steevast tweedeklas, om onder de mensen te komen – gaat het flesje Letse wodka open. Om en om nemen we in. Als de kaartcontrole komt, wijst de conductrice op het lege flesje voor mijn neus: verboden. ‘Waar staat dat?’ vraag ik, denkend: la règle pour la règle, al dan niet poëtica, wordt niet door mij onderschreven, plus als je eersteklas zit, moet je die status waarmaken. Robbie schaart zich vliegensvlug achter de autoriteit, in zekere zin een dadaïstische en alleszins uitstekende strategie, maar toch voelt het als verraad. Als de conductrice terugkomt met de regels, waarmee we blijkbaar hebben ingestemd, en mijn gezicht ziet, zegt Robbie: ‘Let me talk with him.’
Litouwen naderend in de vroege avond krijgt de melancholie me in haar greep. Waarom deden we dit ook alweer? Als hommage aan de superieure Dr. Walter Serner (1889-1942) uit Karlsbad, schrijver van het Handboek voor oplichters, vermoord door de nazi’s in een bos bij Riga na een jarenlange hetze (‘jüdische Bordellpoet’) inclusief boekverbranding. De reis terug per spoor naar zijn laatste woonplaats, Praag. Zijn nihilistische misdaadverhalen werden ooit door Max Krell treffend aangeduid als ‘gracieuze profanie’. De honderdjarige roman De tijgerin opent met: ‘Geen mens wist waar hij eigenlijk van leefde.’ Van toepassing op Serner zelf, kriskras per trein door Europa reizend; een reclame-vers luidde: ‘Serner lesen – spart Bummelspesen’. Onderzoeker Thomas Milch opperde dat hij wellicht de ‘koning van de zwartrijders’ was, mogelijk speler, hoe dan ook begunstigde van mecenassen zoals de Nederlandse musicoloog Anthony van Hoboken. Bij navraag deelde de uitgever mee dat Serner een ‘internationale oplichter in grootste stijl’ was, verblijvend in Azië, met bordelen in Argentinië. Op een gegeven moment verdween hij volledig van de radar, hij zou zijn gespot als onder andere reisleider in Lima en als dakloze, onder een brug in Frankfurt. Milch wijst erop dat de ‘elegante, monocledragende, in alle lagen van de maatschappij actieve kosmopoliet en Dada-dandy, omgeven door de flair van luxehotels en casino’s in Europa’s mondaine oorden’ in werkelijkheid een ‘bescheiden en onopvallend, door geldgebrek geplaagd leven’ zou hebben geleid. Het ‘oude hoge spel’ met ‘duizend nieuwe mogelijkheden’…
’s Avonds in het mooie, ietwat desolate Vilnius is er weer overmoed, maar in de supermarkt: alcoholverbod. In de bars niet, legt een behulpzame Litouwse jongeman ons uit. In The Portobello, een pub in Britse stijl, word ik als Robbie naar de wc is benaderd door een blond meisje – bloedmooi. Heel even is mijn ijdelheid gestreeld: nog nooit is een meisje op mij afgestapt. Ze is achttien en Wit-Russische, of ik twee caipirinha’s wil halen, ze drukt me twee briefjes van tien in handen. In mijn onschuld wend ik me tot de bar. Als ik terugkom, is Robbie met haar in gesprek, ik overhandig de cocktails en stop haar de twee briefjes weer toe, waarover hij later zou zeggen: ‘Ik dacht, betaalt hij haar nu? Terwijl we net goed met elkaar hadden gesproken!’ Dan duikt de potige barvrouw op en richt haar pijlen op de Wit-Russische. Ik spring ertussen, Robbie is uiteraard op de hand van de barvrouw, en ik weet niet precies hoe, maar de barvrouw biedt haar excuses aan mij aan. Mijn oplichterij…
Deze maand, eerste agendapunt voor de komende regering: telefoonverbod in de trein. De verbinding én het fatsoen indachtig. – JvdS