Een plek voor onszelf

Robbert Welagen

Een terroristische aanslag, kanker en geen verbinding met wifi: dat zijn de dreigingen waarmee mijn generatie vertrouwd is. Dat het noodlot ook in een veel eenvoudiger vorm kan toeslaan, dat had ik nog nooit bedacht. Nu weet ik beter.

Amber en ik gingen kamperen in Limburg. Een week slechts, daarna moesten we weer aan het werk. We gingen op de fiets, nou ja, we gingen met de fiets in de trein naar Maastricht Centraal; vanaf daar legden we de vijfentwintig kilometer naar Epen per fiets af.

Een week eerder had Amber in een outdoorwinkel twee waterdichte, appeltjesgroene fietstassen van Vaude gekocht. Ik had twee knalrode van Ortlieb uitgekozen. Duur en design, waardoor het voelde alsof we op wereldreis gingen. Over deze vier tassen verdeelden we onze lichtgewicht uitrusting: een koepeltentje, slaapzakken, zelfopblaasbare matjes en kleine hoofdkussens. Verder zo min mogelijk kleding, de fietskaart, ieder een boek, toiletspullen, een gasbrandertje, wat kookgerei en eten voor de lunch.

Het was stralend weer toen we op Maastricht Centraal uitstapten. We fietsten de stad uit en kwamen terecht in het Limburgse landschap waarover we hadden gelezen: glooiend en heuvelachtig, vol groene bossen en warmgele korenvelden. De eerste pauze hielden we in Gulpen, waar ik op een terras mijn lievelingspilsje dronk, in dat dorp gebrouwen. Anderhalf uur later kwamen we aan in Epen, op kampeerterrein ‘Het Bovenste Bos’. Hier zouden we in elk geval een nacht blijven. Als het beviel langer.

Dit was de vakantie waar we naar hadden uitgekeken. We waren moe van het werken en voelden ons tekortschieten omdat we geen huis hadden kunnen vinden dat we konden betalen. Daardoor woonden we nog steeds in de woongroep met vijf andere dertigers waar we elkaar hadden leren kennen: ik woonde er al toen Amber kwam hospiteren. En nu, anderhalf jaar later, wilden we een huis voor ons tweeën. Maar dat was niet gemakkelijk. We moesten geluk hebben, zeiden mensen, en gebruik maken van ons netwerk, maar dat was niet erg groot.

De campingbaas liet ons de vrije plaatsen zien. Het was een veld met zo’n twintig plekken dat afliep naar een beekje. Er stonden vooral grote tenten en caravans. Na een rondje te hebben gelopen, twijfelden we tussen twee staanplaatsen. De eerste was boven op het veld, waar je een mooi uitzicht had over de omliggende weilanden, maar je zat ingeklemd tussen een caravan en een gezin met drie kinderen. De tweede plek was beneden op het trekkersveldje, naast een rij populieren, waar je schaduw en wat privacy had. Bovendien stond er een picknicktafel die we mochten gebruiken. Die tafel gaf de doorslag.

In vijf minuten hadden we het tentje opgezet. We haalden de andere spullen uit de fietstassen en richtten ons tijdelijke huis in. De zon prikte. Het was vier uur. Aan de picknicktafel aten we een boterham. Daarna gingen we de douchehokjes bekijken. Op weg naar het gebouwtje verbaasden we ons over de luxe bungalowtenten en caravans die netjes in een rij stonden, als huizen in een straat. Overal mountainbikes, barbecues en zelfs ergens een driepitter waar je staand aan kon koken. Op de laatste plek stond een oude Volkswagenbus. Binnenin was een man aan het rommelen en lag een vrouw op een neergeklapte stoel te zonnen.