Alles heeft zijn schoonheid, maar niet iedereen ziet haar

Tjeerd Posthuma

26 OKTOBER 2014

In de hal van de Stadsschouwburg Amsterdam is rechts een deur naar het artiestengedeelte. Vanaf daar kun je overal heen, als je maar zelfverzekerd genoeg kijkt. De code is 1017 (de cijfers van de postcode). Als die niet werkt, hebben ze hem weer gewijzigd naar 1726 (laatste twee cijfers van de postcode en het huisnummer – hoe creatief kun je zijn). Ik heb geen geld om een kaartje te betalen, en ik heb geen geld omdat ik niet wil werken. Ik vind het te mooi weer om andere mensen te bedienen en niet zelf te genieten. Dus plunder ik om de nacht de volkstuintjes van het Westerpark voor eten, en als ik een voorstelling wil zien, kan ik ongemerkt via die zijdeur naar het derde balkon, waar altijd plek is. Vanaf daar kijk ik soms over de rand en bedenk ik hoe het zou zijn om te vallen. Je nek breken op een theaterstoel lijkt me geen pretje. Met die gedachte en een schrikpijn in mijn borst buig ik weer naar achteren.

Vanavond keek ik naar beneden en zag ik Dasja. Ze stond in de stalles en hield een kaartje naast het kaartje van een mevrouw die al zat. Waarschijnlijk op haar plaats. De vrouw stak haar armen in de lucht alsof ze wilde zeggen: ik kan er ook niks aan doen. Verloren stond Dasja in de zaal. Ik ken haar al wat langer. We hebben elkaar een keer gezien in de foyer van het Compagnietheater, en in de hal van Theater Bellevue. Die momenten maakten dat ik nooit meer naar binnen durfde in het café waar ze werkte. Na een paar maanden was ze opeens verdwenen en nu wil ik het café nog steeds niet in. Omdat het me herinnert aan mijn lafheid. Elke keer als ik langs het hoekpand loop, zeg ik hardop: niet bang zijn voor meisjes.

Een medewerker liep naar Dasja toe, die liet opnieuw haar kaartje zien en daarna werd ze de zaal uit begeleid. Het zaallicht doofde. Ik aarzelde of ik nu naar beneden moest rennen om haar daar ‘spontaan’ tegen te komen, maar de voorstelling was al begonnen en ik was te schijterig om onrust te veroorzaken door op te staan.

Halverwege de eerste scène hoorde ik achter me de deur naar de gang opengaan. Een strook licht viel over de lege stoel naast me, bestreek de balustrade en reikte door de zaal naar de overkant. Daarin verscheen haar schaduw. Zonder om te kijken, wist ik dat het Dasja was, want soms is het leven zo transparant als een romantische komedie. De medewerker van het theater fluisterde dat er naast die man (ik! ik!) nog plek was.

Ze gaf geen blijk van herkenning en onze lichamen raakten elkaar niet, maar de volle vijf kwartier tot de pauze voelde ik haar aanwezigheid. De voorstelling ging volkomen aan me voorbij, want al mijn aandacht ging naar de gedachte dat als ik een iets te ruime beweging zou maken, ik haar zou kunnen aanraken, en dat als ik iets te diep snoof, ik haar zou kunnen ruiken. Ik hoorde haar ademen, raakte zelfs opgewonden van de zachte, ingehouden geluiden die ze maakte.