Leger, op zoek

Mark Boog

Het leger, op zoek naar de oorlog, zwierf rond. Het naderde het einde van zijn krachten. Overal zag het luchtspiegelingen – een stofwolk! sporen van vijandelijke activiteit! een bomkrater! – maar nergens was iets te vinden. Zeker, het leger plunderde, het brandschatte dorpen, verkrachtte vrouwen, kinderen, vee en soms ook mannen, maar het deed dat vermoeid, plichtmatig. Waar het meer naar verlangde dan naar wat ook, was actie, eindelijk te doen waarvoor het ooit in leven werd geroepen: vechten.

Het leger bestond al zo lang, dat niemand precies wist hoe oud het was. Er deden verhalen de ronde over de oorsprong van het leger, maar zoals bij alles wat van generatie op generatie wordt overgeleverd, was de waarde ervan onduidelijk. Sommigen namen de verhalen voor waar aan, anderen weigerden ze zelfs maar aan te horen. Voor de meesten waren ze niet meer dan wat vermaak bij het kampvuur, als na het schamele eten de verveling toesloeg en de rantsoenen wijn en bier, ook al niet overvloedig, hun effecten begonnen te doen voelen – op een slecht gevulde maag en na een lange dagmars waren een paar slokken al voldoende.

Aan zelfbeklag deed het leger niet, maar het had het soms niet gemakkelijk. Na weer een dag zonder veldslag of zelfs maar schermutseling wilde de neerslachtigheid zich nog wel eens meester maken van het leger. Dan moest er uit alle macht worden gefeest, de vuren hoger opgestookt dan anders, meer varkens geroofd van plaatselijke boeren, meer drank geschept dan verantwoord was uit de veel te snel leeg rakende tonnen, dan moest de nacht tot de rand worden gevuld met gelach, zang en rauwe kreten. Het mocht niet donker worden. Het gretig oplaaiende vuur deed het leger verlangen naar de strijd. Die zou, dat moest wel, net zo heet zijn, net zo fel, net zo onwaarschijnlijk mooi.

Sommigen traden op jeugdige leeftijd tot het leger toe en stierven tientallen jaren later zonder ooit een front te hebben gezien. Ze hadden geleerd loopgraven aan te leggen, geweren schoon te maken, vijanden tussen de ogen te raken van duizelingwekkende afstanden, ze konden overleven onder de meest barre omstandigheden, maar het was nooit nodig geweest. Deze soldaten werden met de hoogste militaire eer begraven. Hun offer zou niet vergeten worden. De achterblijvenden hielden een minuut stilte – een indrukwekkende minuut. Ze wisten, dat was hun geleerd, dat het belangrijk was.