Hugo

Merijn de Boer

Tien jaar geleden trokken we in een zolderverdieping aan de Oude Schans. De vorige bewoners waren twee mannen die een restaurant begonnen in Tsjechië. Nog maandenlang ontvingen we post voor ze van incassobureaus.

In de maand dat we wel al huur betaalden maar er vanwege verbouwingen nog niet woonden, fietste ik er met twee vrienden naartoe om ze ons nieuwe huis te laten zien. Terwijl we de trap af stampten, verscheen in de deuropening een oude man met een bril en een lange regenjas.

Ik stelde me voor en vertelde dat ik op de derde verdieping kwam wonen. De man, van rond de tachtig, was te veel van zijn à propos om er een luchtig gesprek van te maken. Hij zal wel iets hebben gezegd maar ik kan me niet meer herinneren wat. Hij zweeg vooral en bleef ons perplex aankijken, waarbij het onduidelijk was of hij wel blij was met zijn nieuwe buurman. Het merkwaardigste was nog wel, dat terwijl wij met z’n drieën op één fiets stapten (een achterop, een ander in amazonezit op de stang), de man in de deuropening bleef staan. Roerloos, met zijn handen langs zijn lichaam, starend naar hoe wij op de fiets klommen en de straat uit reden.

Vlak voordat we de Kikkerbilsluis op fietsten, zwaaide ik naar hem. Hij stond nog steeds vanaf het bordes naar ons te kijken. Nog even bewegingloos en met nog altijd diezelfde uitdrukkingsloze blik. Hij zwaaide niet terug. Over de Kalkmarkt, aan de overkant van de gracht, reden we ten slotte uit zijn zicht. Al met al had onze kennismaking meer weg van een afscheid.

Onze huurbaas vertelde dat de schrijfster Marijke Höweler vroeger in hetzelfde huis had gewoond. Pas later begrepen we dat deze informatie een paar meter bezijden de waarheid was. Ze woonde in het huis naast ons. Nog altijd hangt daar een bronzen naamplaatje aan de muur, met erop: Y. EN M. HöWELER.

Marijke Höweler was voor mij niet meer dan een naam in de literatuurgeschiedenis. Maar alleen al de gedachte dat ik in het oude huis van een schrijfster ging wonen, een plek waar letterlijk literatuurhistorie was geschreven, vertienvoudigde mijn enthousiasme over onze nieuwe woning. Mijn belangstelling voor plekken, steden en landen kwam over het algemeen pas tot leven als ik die kon koppelen aan het leven of werk van een schrijver.

Op de dag dat we de sleutels in ontvangst namen, wandelde ik langs de boekenkraam op het nabijgelegen Waterlooplein. Op de ‘1 euro’-tafel vond ik een verhalenbundel van Marijke Höweler, met de omineuze titel Tragisch wonen. Op de achterkant stond een foto van de schrijfster, die blijkbaar was genomen in haar huis, óns huis zoals ik toen nog dacht.

Omdat ik zo getroffen was door de toevalligheid was ik niet in staat om er een slecht voorteken in te zien. Daarvoor was mijn enthousiasme over ons nieuwe huis te groot. Ik verwerkte de vondst in een verhaal, dat ik ‘Tragisch wonen’ noemde en opstuurde naar een literair tijdschrift.