Prooi en roofdier

Joris van der Geest

Voorzichtig duwde ik tegen de kamerdeur. Misschien sliep Rolf. Ook geen feest, dat ronkende lijf op een paar meter afstand, maar beter dan de holenman wakker maken. Hij zou doorgaan waar hij was gebleven, met dat ongearticuleerde gesputter van hem over dat ik niet te zeggen had wat hij moest doen, dat ik niet in zijn ruimte mocht komen. Alsof ik dat wilde. Het enige wat ik wilde was rust en koelte. Desnoods naast een snurkende Flintstone. Maar misschien, heel misschien, was hij niet op de kamer.

De deur week. Boven de bedden wiekte de ventilator geluidloos. Rondom zijn bed lagen smoezelige lappen en kledingstukken, maar het bed zelf was leeg. Ik liep eromheen en liet me het mijne vallen. Het vers gesteven laken drukte tegen mijn gezicht. De lucht wervelde langs mijn rug – zweet verdampte en koelte bleef achter. Even niets. Even – een kwartiertje maar – om een buffer op te bouwen. Daar zou ik de middag op doorkomen. Rolf verdragen. Of hem negeren, en me concentreren op Marie-Louise.

Vlak voor ik wegzakte, griste ik in een reflex mijn telefoon van het nachtkastje. Even checken. Alleen voor de zekerheid. De ‘Ecstatic Love tantra retreat # assistents’-groep telde zeven nieuwe berichten.

De eerste: ‘Lovelies, we have an extra meeting at 14.00 at the pool terrace.’

De laatste: ‘Jarius, where are you?’

Het was 14.11.

Vanaf het pad naar het zwembad zag ik ze al zitten. Haastig beklom ik de treden. Mijn shirt plakte aan mijn rug en ik voelde zweetdruppels langs mijn gezicht lopen terwijl ik iedereen zachtjes groette. De enige vrije stoel stond voor de helft in de zon. Recht tegenover Rolf en naast Marie-Louise. Hij zat iets te dicht bij haar, met zijn hand op de leuning van haar stoel.

‘Kunnen jullie een stukje opschuiven?’ vroeg ik, terwijl ik voorzichtig de tafel van me af duwde, richting schaduw. Iedereen verschoof, behalve Rolf. Hij veegde zijn haar naar achteren. Het was even lang als dat van Marie-Louise, maar dat van hem was verweerd en rafelig als scheepstouw – touw dat je van echte mannen geen touw mocht noemen, maar ‘landvast’ of ‘fokschoot’. En zo mocht je dat van hem waarschijnlijk geen haardos noemen, maar ‘hoofdbegroeisel’. Of ‘helmgras’. De tafel kwam tot stilstand tegen de poten van Rolfs stoel. Shaida schraapte haar keel. Ik gebaarde naar Rolf, naar de stoelpoot, maar hij keek langs me heen. De zon schroeide in mijn nek.

‘Mag ik jullie uitnodigen je met de handen te verbinden?’ Shaida strekte haar armen en sloot haar ogen. Haar handpalm voelde zacht en koel, net als die van Marta, rechts van me. ‘Adem in via je linkerhand, en uit via je rechterhand. In, naar je hart – uit –, vanuit je hart; zodat we ons via het hart verbinden tot een cirkel van liefde.’ Het was alsof iemand een gloeiende plaat tegen mijn rug en nek drukte. De hitte joeg door mijn lijf tot in mijn handpalmen, waar ze als zweet naar buiten sloeg. In de minieme ruimte tussen mijn handpalmen en die van Shaida en Marta vormde zich een vlies van klam zweet.