Deze maand

David Garvelink

Deze maand nam Hollands Maandblad na vijfentwintig jaar afscheid van haar benzine-aangedreven kettingzaag Bastiaan Bommeljé. Decennialang draaide de tweetaktmotor van dit mechanische pronkstuk onverminderd toeren, terwijl woudreuzen werden gereduceerd tot keurige houtstapels om als brandstof te dienen voor het vuur van de Nederlandse literatuur.

Hoe nu verder?

Niets zo overmoedig en prematuur als hier een revolutionair ‘programma’ verkondigen. Laat ik dan ook in eerste instantie de gemoederen sussen: de receptuur van Hollands Maandblad is uitgekristalliseerd na een decennialang proces van wroeten en wrikken, indikken en uitdijen, terugtrekken en aanvallen. Zulke proefondervindelijk verworven deugdelijkheid verwerpen, is onvergeeflijke verkwisting. Negentien jaar geleden deduceerde oud-redacteur J.J. Peereboom een ‘complex van deeldeugden’ dat dienstdeed als toetssteen van Hollands Maandblad-dichters, -schrijvers en -tekenaars: intelligentie, geleerdheid, verbeeldingskracht, stijl en schrijfkunst. Aan deze criteria viel en valt niet te tornen: de ballotage blijft onverbiddelijk. Rekent u dan ook op poëzie en proza gespeend van eentonigheid en bedrog, vergezeld door tekeningen van opperste schoonheid, feilloos vormgegeven en gedrukt op – jawel – papier.

In tweede instantie is het wellicht onwenselijk dat Hollands Maandblad zich verschanst achter een kwaliteitsoogmerk wanneer haar lezers als elitaire snobs op de korrel worden genomen door hun bewindslieden. Die nationale afkeer van ‘hoge cultuur’ maakt dat literaire tijdschriften en hun lezers zich in een situatie bevinden die Kurt Vonnegut omschreef als ‘een zeer herkenbare ervaring voor machtelozen in oorlogstijd: aan een bewust blinde en dove vijand proberen te bewijzen dat je de moeite waard bent’. Is het moment dan aangebroken voor een handreiking aan de vijand in de vorm van een Hollands Maandblad-bloemencorso of -blaaskapel? Nee, dit maandblad heeft nooit gekozen voor een roemloos lidmaatschap van het literaire landschap, wel voor strijdbaarheid.

Hoewel het ‘goede humeur’ waarnaar oprichter K.L. Poll verwees in het eerste nummer van Hollands Maandblad in de mottenballen lijkt te liggen, is het gemakzuchtig om af te sluiten met cultuurpessimistische rancune ter verbloeming van een calimerocomplex. Interessanter is om te constateren dat Hollands Maandblad de komende jaren een fijnproeversmissie wacht die lijkt op koorddansen op een schoenveter boven een peilloos ravijn. En iedere koorddanser kan u vertellen: vooruitkijken is noodzakelijk om het evenwicht niet te verliezen.

Diezelfde oprichter stelde al in 1959 een immer relevante vraag: ‘Hoe vindt en animeert men de smalle groep mensen, lezers en schrijvers, van wie het bestaan van dit blad zal afhangen?’ Een definitief antwoord is niet te geven, omdat zulks een voortdurende herziening en bijstelling vereist, maar die overpeinzing stemt hoopvol: Hollands Maandblad zoekt al sinds haar oprichting naarstig naar een zeldzame groep enkelingen om daaraan haar bestaansrecht te ontlenen.

En het weet u al zestig jaar te vinden. – D.G.