De man en de oude vis

Rosan Hollak

‘Dag vis… ik had een vraagje. Als ik u stoor, moet u het zeggen, hoor. Ik kan me voorstellen dat u niet van onaangekondigd bezoek houdt – niet voor niets leeft u honderden meters onder water…’ De vis, die eruitzag als een verroest slagschip, draaide loom een halve vinslag en staarde met bolle ogen naar de bezoeker. De vissenlippen weken en gaven een luchtbel prijs. ‘Of beter gezegd: een vraag. Het ligt namelijk niet zo eenvoudig. De kwestie is deze… weet u misschien wie ik ben?’

De man wachtte maar het bleef doodstil, daar in het pikkedonker, op de bodem van de zee. Alleen een diepzeehengelvis schoot zenuwachtig voorbij, een handtas bungelend aan haar lichtgevende hoofdtentakel, duidelijk te laat voor een afspraak.

‘Ik begrijp het. Dit is geen eenvoudige vraag,’ ging de man verder. ‘Neemt u dan ook gerust de tijd…’ Voorzichtig plukte de man een oude stoel van onder een stuk afgestorven koraalrif, waarna hij ging zitten, onrustig balancerend op de onderstroom. Hij schraapte zijn keel, een rij luchtbellen borrelde omhoog, een zilverkleurig parelsnoer opstijgend door de duisternis. ‘Ik weet dat het best uitzonderlijk is om zo diep af te dalen, en dan ook onverwachts te komen met zo’n grote vraag, maar toch… ik vraag het omdat ik – deep down – al lang met een onbestemd gevoel rondloop.’

De vis zwaaide loom met zijn eeuwenoude staart, onzeker schoof de man zijn stoel nog iets naar voren. ‘Kijk, ooit ben ik uit het water geklommen, heb ergens onderweg mijn vinnen en staart verloren, ben wat rond gaan kruipen, en toen dat wel aardig ging, ben ik op twee benen gaan staan… Niet veel later begon ik met modder en leem te klooien en bouwde ik een hutje. Ik leerde een bizon de keel af te snijden, het land om te ploegen, ik blies glas, maakte stoelen en tafels en toen ging het ineens in een stroomversnelling. Ik produceerde auto’s en scheermesjes, grasmaaiers, theedoeken, fietsen, stickers, ontharingscrème, Tupperware, drones, e-tickets, noem maar op… En tussendoor timmerde ik een bootje waarmee ik terug de zee op voer. Niet om van daaruit weer naar beneden te duiken, welnee, ik pakte mijn hengel uit het pakpapier, deed aas op een haakje en liet dat aan een lijn de diepte in zakken. Vervolgens wachtte ik terwijl de zon mijn schouders rood brandde en de meeuwen klaagden.