Gedicht

Philip Huff

Op het middelpunt van de wandeling

‘All the tired horses in the sun /
How am I supposed to get any riding done?’
– Bob Dylan

1.


Op het middelpunt van de wandeling,

op het midden van de dag, omgeven

door leeuwenhuidgele bergweiden,

voor je, dof en stoffig als een oud dashboard,

staat naast een stenen muurtje

en een drooggevallen poel in

de schaduwen van dorre bomen

door lekkend zonlicht overgoten

een paard, mager als een kerkkaars, stoïcijns

zichzelf te zijn, kalm, doelbewust, gelaten,

oren klapperend als jaloezieën in de wind

de nog-steeds-sterke nek een brug

van een door dorst vervormd lijf

naar een hoofd met zwarte ogen die

nog altijd glanzen met goedheid


geen hek tussen jullie, jullie delen hier een wereld

en de waterfles in je rugzak klotst onrustig

als je je door-de-warmte-dik-geaderde

hand voorzichtig omhooghoudt:

sstt.


2.


De merrie briest en stapt uit,

haar droge hoeven schrapen en

elke spier in haar ranke lijf trilt,

niet doen, denk je, ik kom in vrede

en het is warm zat, maar haar oren

draaien verder richting haar schoft

het hoofd trekt opzij alsof

een zaagblad naar je omzwenkt.


3.


Je zware ademhaling

je ogen die scherp met zweet zijn

en een rugzak die snijdt

in je natte shirt en schouders.


Rondom haar droge neusgaten groeien

voelharen dik als grashalm

maar het zijn de wenkbrauwen, de wilskracht, die toegewijde

wanhoop van een zalm in zijn vlucht

van de bogen boven haar ogen, die voor jou

uit het gezicht naar voren komen.


Waar is het water?


4.


De grootste technologische ontdekking afgedankt,

de gratie waarmee dieren deze dagen dragen,

zoals ze muggen en horzels verdragen

met een voor-de-vorm-zwiep van de staart.


Het paard kijkt, kijkt en wantrouwt

maar wantrouwt zonder te haten

zonder te weten wat ik weet –

dat de wolken zijn verdwenen


kijkt met ogen die glanzen als olijven.


5.


Het moment kan niet blijven. Alles

wat gebeuren kan, gebeurt maar even en

valt dan uit elkaar. Daarom loop je hier alleen.


6.


En bij een langgewenste

windzucht snelt de merrie

     – levendiger dan verwacht –

langs de stenen muur

de heuvel op, het dorre bos in

en kleppert weg

over deze droge aarde.


7.


’s Avonds zit je

op een rieten stoel

op gele vloertegels

aan een tafel met een karaf vol druppels

condens, een lepel linzensoep

in de hand en pauzeert even en

ergens in de keuken spoelt

iemand een ijzeren bak schoon

het holle geluid van water herinnert je

aan artificiële regen op het dak

natte borstels langs de ramen en

je zit weer in de auto van je vader

in de wasstraat van het tankstation:

aldus klapperde de naderende apocalyps.