Deze maand

Femke Vindevogel

‘Een schrijver moet de breedte buiten zich en de diepte binnen zich zoeken,’ schreef Stijn Streuvels. Hij bouwde een huis te midden van de akkers op een kleitop in het Waasland. Het licht zoog zich langs vier kanten binnen en maakte, zoals Streuvels het had bedoeld, van de woning een lantaarn. Vanuit de werkkamer keek hij door een panoramisch raam naar wuivende vlashalmen, braakliggende akkers, boerderijen ingebed in klei, trekpaarden en zingende boerenmeiden. Romanpersonages in hun boerenleven. Op de vensterbank dansten lijsters. De takken van populieren harkten de hemel en in de struik die de tuin van de omringende akkers scheidde, vierden mussen elke dag kermis.

Zijn kleitop was het Beloofde Land, de berg Sion. Vandaar kon hij de blik laten gaan over de vier windstreken en overschouwde hij de wereld, ontslagen van controle en bemoeienis, verlost van kleinzielige opmerkingen over het dagelijkse doen en laten, gesteund door een ontzagwekkende bibliotheek, aangemoedigd door de bronzen letters Nulla dies sine linea en verwarmd door een kolenkachel.

En dan had je Roald Dahl. Hij schreef in een spartaans tuinhok, waarvan de vloer (na een inbraak door een geit) bezaaid was met stront, in pantoffels en een tot op borsthoogte opgetrokken slaapzak, in een armstoel met een plank op de leuningen die dienstdeed als schrijftafel. Een thermos thee, een slaapzak, zes geslepen potloden en stilte: zijn versie van de Davidsburcht. Zijn innerlijke blik liet hij rondwaren in krappe gangetjes, terwijl hij voorbij de mussen luisterde, voorbij de wind en de oogst, voorbij het kabaal van buurtkinderen en grasmaaiers.

Mijn schrijfkamer kijkt uit op een betonnen binnenplaats en een dak met gaten. De buren hebben overijverige waakhondjes en een trampoline en langs mijn wegen zwerft alsmaar het lied van het verkeer. Ik heb geen talent om voorbij het lawaai te luisteren, noch heb ik het geld voor een schrijfkamer als die van Streuvels. Ik bezit niet eens een eigen huis. Ik bezit ook geen hok in de tuin, maar wél een noisecancellingkoptelefoon en een rolgordijn. Aan mijn muur hangen geen bronzen letters, maar het advies van mijn redacteur: WEES GEDULDIG! Ik schrijf staand, gewikkeld in fleecedekens en omringd door isolatiepanelen. Mijn computer is slomer dan een pater. Een hardnekkige zeelucht wringt zich dagelijks door de kieren van mijn raam en van mijn gedachten.

En toch. Een kamer voor mezelf, een fietsslot aan het hek, een koptelefoon en een rolgordijn: meer heb ik niet nodig om brede gedachten te krijgen, om de diepte in mezelf te peilen, om de tijd en het schrijven te horen groeien in het scheuren van de dagen.