Deze maand

Voor BB Op mijn eerste, warme middag in Triëst komt een jongen in grijze sweatpants doelbewust – ik zag hem van een afstandje al aankomen – naast me zitten onder een Tweede Wereldoorlog-monument van de automobielclub tegenover het Piazza del Governo op de Piazza dell’Unità d’Italia waarvan de mast een streep voor me uitwerpt – als een grenslijn. Ik leg Svevo weg. Donker gemillimeterd haar, een dertiger, hij had mijn jongere broer kunnen zijn. Hij begint me te vertellen dat zijn grootvader, de voormalige burgemeester van Triëst, uit Groningen kwam en wijst me op een moderne kerk op een berg in westelijke richting. ‘Die heeft hij laten bouwen en daarin zit het wapen van Groningen,’ zegt hij. Ik kijk nog een keer naar de kerk op de berg. ‘Ze hebben mijn moeder vermoord, voor het geld, en nu zijn ze op mij uit.’ Vervolgens zegt hij dat ze hem via zijn tatoeages hebben vergiftigd, er zit een tatoeage van een roos op zijn rechter bovenarm. Een lang verhaal over zijn moeder, die terwijl ze zwanger was, met de zanger van Deep Purple heeft geneukt, op een van hun platen wordt naar hem verwezen. Op een plaat van een of andere blackmetalband is hij ook te zien. Na een relaas over de ‘borderline’ die door de ‘mysterieuze stad’ Triëst loopt, Kubrick (familie naar het schijnt, The Shining bevat boodschappen) en de stammenstrijd die gaande is, wijst hij weer op de kerk en zegt: ‘Jezus is daar gekruisigd.’ ‘Weet je het zeker?’ vraag ik en ik kijk weer naar de kerk in de wetenschap dat het om de historische Jezus moet gaan – met Groningen in Triëst kon ik nog enigszins uit de voeten, maar dat Christus hier werd gekruisigd is even wennen. Een retorische vraag, want inmiddels weet ik dat het hier om feiten gaat. Ik voel dat ik moet relativeren en het enige wat ik kan bedenken is: ‘Weet je nog een goede pizzeria?’ Hij wil ’s avonds afspreken. Mensen zouden doorgaans hebben bedankt voor de eer, maar ik sta niet aan de kant van de weldenkenden.

Als F. weg is komt een vrouw van middelbare leeftijd in een gele broek en wit T-shirt voorbij. Ze eist een foto van haar met het monument. Het moet een paar keer over. Ze komt uit Kazachstan en gaat naast me zitten, iets te veel in mijn space, en wijst naar de MSC Splendida, die in haar volle glorie voor ons in de haven ligt. Ze spreekt alleen Russisch en wijst op mijn sigarendoosje. Ik geef haar er een en steek hem voor haar aan. ‘Astana,’ zeg ik, het enige wat ik over Kazachstan weet, mijn neef heeft er gewoond. Daarmee scoor ik punten. Verder herinner ik me Borat, maar het lijkt me niet het goede moment. Daarop word ik getrakteerd op een reeks foto’s van het platteland in Kazachstan. Veel sneeuw, veel familiediners, veel gedans. Waar zijn we in godsnaam mee bezig in het westen? Ook foto’s van haar dochter. Bloedmooi en even heb ik de fantasie dat ik meega op de boot en dat zij in Kazachstan op ons wacht om met mij in een koets door te stomen naar het stadhuis. Maar ik heb verplichtingen. Ze heeft Triëst al bekeken en vraagt me: ‘Is dit Engeland?’ Svevo schrijft in Het geweten van Zeno dat er sommige dagen zijn om in te lijsten. De avond moet nog vallen, maar dit is er zo een.

Verkiezingen in november? Altijd regen? ‘Onze democratie is volmaakt,’ dicht Sander Meij. Deze maand hinkstappen, leggerezza, schelmsheid – het kind in de man verlangt te spelen –, getemperd door het vrouwelijke – gecentreerd, surrealistisch als de Domstad, stad van zachte idioten. Vrouw? Man? Non-binair? Altijd dit lege hart – nooit volledig, soms even… Half Vol – JvdS