Skip to Content

Gedichten

Iris Le Rütte


Alleen

Er zwemt een meerkoet door de spiegeling

van het riet. Waterscherven knappen

geruisloos onder hem. Zijn roep

kaatst tussen de oevers –

eenzaamheid botst

op eenzaamheid. Het water

sluit zich naadloos en vergeet

na de laatste rimpeling

alles wat bestaat. Er is alleen

water, denkt het water.

*

Wordt gekapt

Kijk, zei ze

en ze wees naar

een boom

op zijn bast stond

een wit kruis

gekalkt.

Dat ben ik.

*

Nooit

Kijk niet om

zei je, maar

ik keek

en zag dat er

mos groeide

op de stenen

waar je ooit

je voetstappen

opvouwde.

*

Aangespoeld

Een rozenblaadje

tussen wat schelpjes –

aangespoeld verdriet

en verder niets

dan zout, schuim

en het oneindig dreunen

van de zee.

*

Kil

Mijn gedachten waaien op

als een zwerm spreeuwen

boven het opengereten land.

Ploegvoren in de kilte van de lente.

Jij bent plots dichtbij.

De aarde rilt even.

Herinneringen ontstaan

uit schraalheid.

*

Herfstlicht

Mijn moeder wacht,

poseert in zijn schaduw.

Ze leunt op haar stok.

Reusachtig roestig

strekt hij zijn stam, reikt

nog dieper de hoogte in

en buigt dan

zijn takken als armen

om haar heen.

Bladervingers vatten vlam

en het herfstlicht breekt

nu ik je zo zie staan, mam.