Deze maand

Johannes van der Sluis

De avondmaalsgasten (1963) van Ingmar Bergman is een indringende filmervaring, ondanks de beperkte middelen. Bij Nederlandse producties is zoals bekend doorgaans het omgekeerde aan de hand: veel poen voor iets volstrekt waardeloos. De film draait om Tomas, een dominee van een Zweedse plattelandsgemeente, die vier jaar geleden zijn vrouw is verloren, en Märta, een onderwijzeres met wie hij een verhouding heeft, althans als het aan haar ligt; de status is onduidelijk. Tomas lijkt haar als een schurftige hond te hebben behandeld – ze had lang eczeem – en blijft haar nog steeds afwijzen, zij het halfslachtig en misschien is het daarom dat ze blijft bedelen om liefde. Tomas heeft griep en de gehele film kijken we naar zijn getormenteerde hoofd – mooie mise-en-scènes samen met een beeld van Christus aan het kruis – maar hij wordt door iets heel anders gepijnigd: geloofstwijfel, of zoals hij het zelf zegt: ‘Gods zwijgen.’ Märta, een atheïste, die uit liefde voor hem christen is geworden, zegt dat dat klopt, omdat Hij niet bestaat. Als hij half ijlend op zijn armen rust, vraagt ze: ‘Wil je medelijden?’ ‘Ja,’ antwoordt hij, waarop ze zegt: ‘Dan moet je met me trouwen.’ Ja, zien we een echtpaar, dan zien we twee mensen die als ze geluk hebben het medelijden kunnen delen, in min of meer gelijke mate. Tomas maakt het bikkelhard uit, hij houdt alleen van zijn overleden ex-vrouw – ongewenste liefde en genegenheid zijn onuitstaanbaar – om haar daarna te vragen hem te vergezellen bij een pastoraal bezoek. Eenzaamheid, oftewel Gods zwijgen, stemt uiteindelijk mild. 

Voordat een volgende kerkdienst begint, brengt een ‘eenvoudige’, hinkelende koster de eenzame waarheid van het evangelie. Märta is de enige kerkganger, het orgel speelt en als laatste zien we een shot van de dominee die prevelt ‘heilig, heilig, heilig is de Here God almachtig, de gehele wereld is vervuld van Zijn heerlijkheid’. Slechts de holle ceremonie is overgebleven, frasen, uitsluitend voor zichzelf, misschien zelfs niemand – in het luchtledige. Zij heeft daarvoor op haar knieën gebeden, terwijl we de kerkklokken horen, dat we ‘genegenheid durfden tonen, mits we maar zeker konden zijn’ – zo beschouwd is een ruzie tussen geliefden een vorm van onzekerheid –, ‘als we maar in de waarheid geloofden, als we maar konden geloven’. Drie jaar later zou Heidegger parafraseren: ‘Alleen nog een God kan ons redden.’ Eerder had Märta gezegd dat ze in een onchristelijk, maar warm en liefdevol gezin was opgevoed, zijn geloof zag ze in eerste instantie als een neurose. Bergman lijkt in wat hij als zijn favoriete film beschouwde te stellen dat misschien niet zozeer geloof als wel ‘vaste grond’, illusoir of niet, noodzakelijk is voor liefde en genegenheid.

Als de dominee aan het begin tegen een wanhopige avondmaalsgast zegt dat we door moeten gaan met leven, wordt er gevraagd waarom. Geen antwoord. Bergman geeft geen antwoorden, hij begrijpt veel van leven en liefde. Naast de Matthäus-Passion in de kerken zou tijdens de lijdenstijd De avondmaalsgasten in de filmhuizen op het programma moeten staan, opdat wij weten wat wij doen.

Vorige maand blikten we al vooruit op de Boekenweek, deze maand nog in de staart: Pasen. Het ware carnaval moet echter nog beginnen; de winnaar van de verkiezingen een carnavalsnummer! Het Woord is niet vlees geworden – zó jaar 0 –, het Vlees is woord geworden. Men hoeft geen inkeer te zoeken om het steeds luider te horen zingen. Polonaise? – JvdS