Speeldoos

Alexis de Roode

Acht rooskleurige akkers

lagen in een heelalachtig kelkje,

zeg maar gewoon een bloem,


vuur bedoel ik. Daar liep ik

op een akker te zingen met mijn bek,

zeg maar gerust een arpeggio,


krullerig. Een beetje plakkerig

zoals huid in de ochtend, roze

en niet opzij te duwen, bloemgelijk.


Ik kon mezelf niet horen. Zaden stegen

op als poliepen naar de scherven daarboven,

dansende ketters, onsterfelijk als gras.


Het was allemaal bijzonder klein wat ik zag.

Het was een wereld en ik kon er niet uit.

Niets, zelfs geen lezer, bedreigde mijn geluk.