Du Perron, Camus en wij

Ronald Havenaar

‘Een mannetje alleen’, dat leek de schrijver Eddy du Perron (1899-1940) in 1930 een goede titel voor het eerste deel van zijn grote, onvoltooid gebleven project van samenhangende verhalen, novellen en romans dat hij de titel ‘De onzekeren’ had gegeven. Het moest de bekroning van zijn schrijverschap worden, maar vijf jaar later kwamen alle plannen in de schaduw te staan van zijn belangrijkste boek, Het land van herkomst. Dat ‘mannetje’ en die ‘onzekeren’ had Du Perron toen op een zijspoor geparkeerd, hoewel beide titels heel geschikt waren geweest voor deze even autobiografische als essayistische roman. Ongewisheid is in Land van herkomst immers de dominante emotie van hoofdpersoon Arthur Ducroo. De economische crisis heeft de bodem onder zijn bestaan weggeslagen. Hij voorziet dat Europa op oorlog aankoerst en hij vraagt zich af aan welk anker hij zich nog kan vastklampen.

Hoewel Willem Frederik Hermans mopperde dat Het land van herkomst dermate veel verschillende dingen aan de orde stelt, dat het boek ‘als totaliteit’ niets meer uitdrukt, staat het werk ruim tachtig jaar na verschijning nog pal overeind als een der belangrijkste, zo niet de belangrijkste ‘modernistische’ roman in de Nederlandse literatuur. De stijl is direct en zonder opsmuk, je hoort de schrijver praten, alsof hij je rechtstreeks aanspreekt. De besognes van Ducroo, dit allenige mannetje, zijn de ingrediënten van een veelvormig universum waarin je als lezer wordt meegezogen.

Het boek beschrijft heel precies hoe de hoofdpersoon het deprimerende gevoel dat hij wordt vermalen door de chaos van de actualiteit op afstand probeert te houden. Zijn strijdbaarheid, de overtuiging dat men altijd moet doorgaan, ontleent hij aan een vast geloof in de waarde van zijn ‘ik’. Wat de kern van zijn individualiteit is, wordt naar zijn eigen idee vooral bepaald door zijn jeugdherinneringen. Hoewel het boek meandert tussen Nederlands-Indië en Parijs, vormt Ducroo’s even liefdevolle als indringende verhaal over zijn ervaringen in de Oost, als kind en als jongeman, de ruggengraat van Het land van herkomst. In het slothoofdstuk komt hij tot de conclusie dat ook in de benarde omstandigheden van zijn tijd pessimisme alleen niet voldoet: ‘Na alle wroeten zie ik één wijsheid: zolang men leeft, te leven volgens de eigen aard en alsof men toch de ruimte voor zich had, met alle nieuwsgierigheid en hoop…’

lees meer in het nieuwe nummer