10 gedichten voor Lucebert

Hagar Peeters

Hagar Peeters


We laten de wartaal van de holle vaten klateren

en de wartaal het verhaal van de soldaten

en de blote vrouwen en de stille wateren

diepe gronden van de wartaal

er dreef een uitzicht voorbij

het uitzicht was vrij

mijn gebocheld oog ving het met drie handen

en stopte het gevangen in de binnenzak van een freak

die het aan beide zijden bakte en daarna op de muren smeerde:

‘kunst’ morfde hij met verwrongen mond

en alle bezoekers vereerden


Nu vang ik het landschap door de gaten van een naald

en de ogen van de bezoekers kruipen

de binnenste buiten beginnelingse dubbellig in aantouw


voer voor toevoer de viervoeters liggen op de loer

luim in het landschap de tweeogers blikken bloosloos

over de zon is een roos en de dotten en melkwegen

stinken naar rotting de vlottende codes ontglippen

de pennenlikkers likken zich de bek niet open


Woordvoerders van het woord

treed allen naar voren

het koren ruist de dag is nacht het water gruis

de zilte lucht van melaats water

en het ijzer uit het bloed de spatten verf

van de schilder doen bloed en water na

we staren ze na de bootjes van de dichters

die altijd maar uit varen gaan uit varen gaan.