Kronkelwegen

Pieter Kranenborg

‘Een terugwijkende haarlijn is natuurlijk ook goed te behandelen met een hoed’, zei dokter Zosimov.

‘Ik vraag niet om advies over de laatste mode, waarde dokter,’ zei ik. ‘Ik wil behandeld worden. Wat zeggen de dokters in Wenen? Weten zij iets?’

Zosimov ging verzitten en streek over zijn weelderige baard. Onwillekeurig vatte ik het op als een commentaar op mijn eigen haarproblemen, maar waarschijnlijk was het niet zo bedoeld.

‘Ik heb van de heren in Wenen niets gehoord, beste Mikhalev. Koopt u toch een mooi, degelijk hoofddeksel. Er zijn hier in Sint Petersburg genoeg prachtige exemplaren te krijgen.’

‘Een mooie hoed heb ik al, mijn beste Zosimov. Maar ik wil geen hoed nodig hebben. Ik wil dit probleem bij de wortels aanpakken,’ zei ik. ‘Mijn oudste neef van moeders kant, die zoals u weet studeert in Wenen, schreef in zijn laatste brief dat de dokters daar hebben ontdekt dat problematische ideeën en gevoelens kunnen leiden tot fysieke symptomen. Toen ik dat las, moest ik meteen aan mijn probleem denken.’

‘Ach, waarde Mikhalev. Ik bewonder uw ijver om op de hoogte te blijven van de stand van zaken in de geneeskunde. Veel van mijn patiënten zouden van u kunnen leren. Maar ik ben bang dat er niets bekend is over het behandelen van haargroeiproblemen vanuit de psychologie. Ik denk dat uw aandoening, voor zover het een aandoening genoemd kan worden, niet geschikt is voor het soort behandeling waar u op doelt.’

‘Mijn aandoening is niet levensbedreigend,’ zei ik, ongeduldiger nu. ‘Maar juist omdat het een aandoening is van ogenschijnlijk eenvoudige aard – hoewel de gevolgen allerminst eenvoudig zijn – vermoed ik dat de behandeling ervan niet problematisch hoeft te zijn.’

‘Beste Mikhalev, ik ben bang dat ik u moet teleurstellen. Het is misschien mijn schuld, maar ik zou niet weten hoe ik u met psychologische therapie zou moeten behandelen voor uw haarprobleem.’

Ik begon me nu ernstig te ergeren aan de lange witte snor van Zosimov, die zachtjes op en neer deinde telkens als hij zijn afwijzing uitsprak. De neiging overviel me om de bekwaamheid van Zosimov als dokter openlijk te betwijfelen en om te dreigen me naar een concurrent te begeven, zoals mijn grootvader altijd deed wanneer hij zich mishandeld voelde door de medici die hem vertelden dat er aan zijn leverziekte niets meer te doen was. Maar op dat moment besefte ik dat Zosimov meer was dan mijn dokter, hij was ook een jarenlange vriend van de familie, iemand bij wie ik een zekere vertrouwdheid voelde. Een band die, als een licht dat schijnt door een bevuild raam, enigszins vervaagd werd door een scherm van professionaliteit tussen ons, maar desalniettemin gekenmerkt werd door wederzijdse warmte.

Toen kwam ik op het idee.

‘Mijnheer Zosimov, ik ben momenteel bezig met een brief aan mijn neef in Wenen. Ik zal hem vragen onderzoek te doen naar de mogelijkheden en u direct te schrijven zodra hij iets weet. Zo bent u ervan verzekerd dat de informatie van een bekwame bron komt. Wanneer u zijn antwoord heeft ontvangen, kunt u mij vertellen of er een oplossing is, of dat ik mij erbij neer moet leggen.’

Zosimov stemde in. Ik haastte mij naar huis en begon te schrijven.