Schreeuwlelijk

Over de unieke roep van het onbeschaafde

Pieter Kranenborg

Soms bekijk ik mezelf door andere ogen en denk dan: wat heeft hij nou weer voor geschifte muziek opstaan?

Naarmate je je meer in een bepaalde kunstvorm verdiept, bouw je tolerantie op: dingen die eerst gek leken kunnen gewoontjes worden. Een afdaling in een kunstvorm is als een afdaling in een grot. Je kunt niet zomaar naar beneden springen, je moet rustig langs de wanden omlaag terwijl het om je heen steeds een tikje donkerder wordt. Ik ben er helemaal voor om hier maling aan te hebben en mensen meteen experimentele moderne dans voor te schotelen. Maar ik denk dat iedereen zich behoorlijk bewust is van dit grotachtig verloop van de ontdekking. Juist zij die al een eindje de grot in zijn weten hoe het werkt, want ze herinneren zich nog hoe het was om een blik in de diepte te werpen en te denken: wat is dat daar nou voor iets vreemds? De nieuwsgierigheid trok ze ­uiteindelijk wel vooruit, maar in kleine stapjes.

Als je iemand op een feestje een ander Murakami hoort aanraden, bijvoorbeeld, klinkt het als: ‘Kafka op het Strand is het beste, maar die is ook wel raar, je kan beter beginnen met Norwegian Wood, want die is wat toegankelijker.’ De aanrader wil hier niet dat de kersverse Murakami-lezer zich ergens aan vertilt, want dan bestaat de kans dat die te pletter slaat na een overhaaste afdaling. Bovendien – of belangrijker nog – een verkeerde indruk van een aangeraden boek kan afslaan op de adviseur. Dat de kersverse Murakami-lezer, al lezende met opgekropen wenkbrauwen van verbazing en vervreemding, denkt: wat leest die nou weer voor rare boeken?

Soms waan ik me weer even aan de rand van de grot, met het frisse zonlicht in mijn ogen, niet verduisterd door de tolerantie en het snobisme van de abseiler daar beneden. Zoals met de muziek die ik het afgelopen jaar heb geluisterd. Achter mijn computer zat ik half het nieuws te lezen en intussen al nieuwe tabbladen te openen voor andere loze dingen, en opeens hoorde ik wat een ander moest horen: rare herrie vol bizar geschreeuw. Ik ben dus iemand geworden die dit ontspannend vindt, dacht ik. Als je in een film iemand deze muziek ziet luisteren, dan weet je wel wat de regisseur wil zeggen: dat is een mafkees.

Maar er zijn veel mafkezen in de wereld, meer dan normale mensen gok ik. Sinds deze gewaarwording vraag ik mezelf op straat soms af wat er voor rare passies schuilgaan achter al die beschaafde gezichten. Zou die man in de rij voor de kassa zich weleens uitkleden, een pot verf over zich uitstorten, rondrollen op een groot stuk canvas, zich daarna grondig douchen, weer aankleden en met een kopje thee het achtuurjournaal kijken, af en toe tevreden een blik werpend op zijn nieuwe creatie?

2.

Ik weet het nog goed: ik zat op de middelbare school en een vriend kwam langs om muziek te luisteren. Op YouTube deden we dat – op een dag zal ik daar nostalgische gevoelens voor koesteren, zoals de generatie van mijn ouders dat doet voor lp’s (of anders hun kinderen voor hen). We zullen Green Day en Linkin Park geluisterd hebben, het soort licht recalcitrante maar verder onschuldige muziek dat op onze school populair was onder zo’n beetje iedereen die zichzelf wat alternatiever achtte.

Maar op een gegeven moment nam mijn vriend de muis over en vertelde schuchter dat hij iets wilde laten horen waar hij ‘eigenlijk best vaak naar luisterde’. Vaag herinner ik me een filmpje van een bleke jongen met ravenzwarte lokken die als een bezetene aan het krijsen was, totaal onverstaanbaar. Het klonk nog het meest als een dier dat in het nauw werd gedreven. Ik vond het niet om aan te horen. Maar bovenal werkte het op mijn lachspieren. Wat bezielde iemand nou om zich zo de longen uit zijn lijf te schreeuwen? En zo absurd melodramatisch, ook dat nog. Ik moest moeite doen om mijn lachen te verbergen. Beleefd bleef ik zitten luisteren, maar mijn vriend had het wel begrepen. Nog voordat het liedje was afgelopen, zette hij bedeesd een ander op.

Mijn reactie op schreeuwmuziek bleef sindsdien hetzelfde. Het klonk me absurd in de oren, ofwel zo ontzettend theatraal, aandachttrekkerig bijna, of anders zo overdreven stoer, agressief, kunstmatig intimiderend. Het werkte me op de zenuwen en kostte me daadwerkelijk energie om aan te horen. En als het gaat om het soort muziek dat mijn vriend mij liet horen (ook wel bekend als screamo), dan sta ik nog steeds boven aan de rand van het ravijn, en bij elke blik die ik erin werp denk ik: wat zijn zij nou weer aan het doen?

Totdat ik een nieuwe schreeuw ontdekte. Hij heeft me overvallen, als een aardverschuiving in de grot, of misschien als een schat die ik niet verwachtte te vinden. Het is een schreeuw die niet echt een punt probeert te maken, die niet wanhopig is om gehoord te worden, of om angst in te boezemen. Deze schreeuw kan het niet zoveel schelen of hij gehoord wordt. Als hij maar naar buiten kan, om het vernislaagje van beschaafdheid te doorbreken.

3.

Neem bijvoorbeeld de schreeuw van Black Francis van de Pixies. Zijn schreeuw is verheugd. In het dagelijks leven creëert de schreeuw ordeverstoring, geluidsoverlast, paniek. Maar als de muziek eenmaal begint, hoor je Francis bijna denken: ‘Het mag weer, het mag weer!’ Ik stel me voor dat hij iedere dag staat te popelen, kwispelend als hij dat zou kunnen, om weer achter zijn microfoon te mogen plaatsnemen, zijn gitaar in zijn handen (twee symbolen die de mensen vertellen: hier wordt niet zomaar geschreeuwd) – om vervolgens de longen uit zijn lijf te brullen.

Op ‘River Euphrates’ houdt Francis zich tijdens het couplet nog in. Beschaafd zingt hij zijn tekst, netjes articulerend. Maar straks tijdens het refrein mag hij hem eindelijk weer laten gaan: de schreeuw die hij als een hond aan een lijntje houdt. Een lijntje dat hij op gezette tijden een beetje laat vieren, dan mag de hond even op het gras waar hij volgens de bordjes niet mag komen. En daar is het refrein dan: dolblij perst hij de woorden uit zijn longen, niemand die ze verstaat. Hij wordt bijgestaan door het argeloze gejengel van Kim Deal: WA U WA U WA U, dat niet eens de pretentie van betekenis heeft. De Pixies weten het: in iedereen zit een schreeuw verborgen.

4.

De schreeuwsnob haalt zijn neus op bij de Pixies: wie daarvan onder de indruk is, is nog fel verlicht door de zon. Inmiddels ben ik al ver heen en vind ook ik de Pixies tamelijk beheerst. Maar het gaat mij er niet om wie het hardst schreeuwt. Het gaat om wat er achter de schreeuw verstopt lijkt te zitten.

Neem de schreeuw van Linder Sterling van Ludus in ‘The Escape Artist’: die zingt zich los. Ik denk dat ze niet precies wist waar de schreeuw heen ging, dat ze zich erover verbaasde. Je hoort dat ze er dieper in afdaalt, in die schreeuw, naar iets – misschien ligt onder die oerkreet wel degelijk iets verscholen, een angst, of een pijn. Maar het tonen van die tragiek aan de wereld is niet haar bedoeling – het komt nu eenmaal voort uit de schreeuw. Daar kan Linder Sterling niets aan doen.

Aan het einde van ‘The Escape Artist’ schreeuwt ze het mooist, tegen een schemerig klanklandschap van galmende gitaren. Op dat vormeloze canvas past haar vormeloze schreeuw het beste. Haar schreeuw ontsteekt als een vuur in een donker bos. De eerste kreet duurt maar liefst zestien seconden. Hij stijgt boven de toppen van het bos uit, zinkend en weer stijgend, alles oplichtend, totdat haar stem sissend uitdooft. Tijdens de volgende schreeuw hoor je haar stem schor snerpen. Haar kreten worden veel korter, omdat de eerste haar zoveel energie heeft gekost. Maar het moest nu eenmaal.

5.

Iets primitiefs, dat zocht de man in de rij voor de kassa. Iets primitiefs, dat ligt kwispelend te wachten in de buik van Black Francis en roert zich in de diepten van het hart van Linder Sterling. Die muzikanten hebben geluk, want omringd door instrumenten en microfoons pikken we hun rare kreten wel. De anderen, de mensen op straat, die houden hun primitieve passies liever verborgen. Voor wie diep is afgedaald in een of andere grot is het een groot plezier iemand te ontmoeten die al net zover is. Maar dat is zeldzaam, dat weten we: dus vragen we eerst of iemand weleens Radiohead heeft geluisterd, voordat we voorzichtig over The Boredoms beginnen.

Mijn vriend op de middelbare school probeerde op die behoedzame manier in mij een bondgenoot in de screamo te vinden, maar soms gaat het mis. Het is bijna een liefdesopenbaring in het klein: wil jij met mij deze gekte delen? En evengoed kan het afketsen van zo’n uitnodiging voelen als een afwijzing door een geliefde. Aangenomen dat alles wat we in onze vrije tijd doen wel een beetje gek is, is het misschien niet zo raar dat we vaak op basis van dingen als hobby’s en muzieksmaak een geliefde zoeken (al is dat geenszins een garantie voor succes).

6.

In India heb ik eens een yogales gevolgd in de bergen, uit nieuwsgierigheid naar wat de hippies die ik onderweg ontmoette nu zo bezighield. Het ging om een bepaalde yogaschool die zich concentreerde op de ademhaling. Met een klein groepje neurieden we ommmm, wat ik niet per se spiritueel vond, maar muzikaal heel mooi. Vervolgens gaf de yogadocent, een man met karakteristiek lang bruingrijs haar en dito baard, ons een zin en een opdracht. We moesten rondjes springen rond de tentstok en intussen zo hard mogelijk de zin scanderen:

FIRE ON THE MOUNTAIN FIRE ON THE MOUNTAIN FIRE ON THE MOUNTAIN

Waarom die zin, dat weet ik niet. Maar juist de betekenisloosheid ervan was denk ik belangrijk. Want het was niet de bedoeling om een diepe onzekerheid uit te schreeuwen of een problematisch geheim naar buiten te werken. Nee, het doel was om eens heel diep in te ademen en de lucht met zoveel mogelijk kracht uit te stoten, om zo hard te brullen dat ze je op die denkbeeldige brandende berg zouden kunnen horen. Met elk rondje om de tentstok verloor de zin aan betekenis en won het schreeuwen aan kracht en schaamteloosheid. Dit was lang voordat mijn muzieksmaak het brullen omarmde, maar misschien is daar mijn liefde voor de schreeuw wel begonnen. Ik begon er iets van te begrijpen.

7.

De schreeuw! Kan je daar wel op rustige toon over praten? Kan je daar uitdrukking aan geven met zinnen die eindigen met een punt? Teksten worstelen altijd met geschreeuw – een veelvoud aan uitroeptekens of KAPITALEN om een exclamatie uit te beelden komt al snel amateuristisch over. Hebben mensen in romans daarom vaak zulke onderkoelde ruzies? De schreeuw heeft eigenlijk nauwelijks plaats in het geschreven woord. Wat is er dan ook beschaafder dan een bedachtzaam geschreven tekst? Niets stiller dan een stem die alleen in je gedachten klinkt. De alfabetisering van de mensheid heeft misschien wel bijgedragen aan het onderdrukken van de schreeuw. Hoewel je je uiteraard vrij moet voelen om deze woorden inwendig al gillend en tierend tot je te nemen.

Het is mooi en romantisch om de schreeuw primitief te noemen, maar laten we eerlijk zijn: de schreeuw is vooral onbeschaafd. Het is iemand die dronken in je oor staat te tetteren, of je ’s nachts wakker houdt. Het is iemand die te lui is om even naar je toe te lopen om je van dichtbij iets mede te delen. Natuurlijk, je kunt om hulp schreeuwen. Heel handig en beschaafd: de schreeuw heeft zijn eigen bescheiden nuttige functie in de samenleving. De schreeuw wordt zo gevraagd om zichzelf te verraden – in geval van chaos moet hij opdraven om de krachten van de beschaving om hulp te roepen en het gevaar af te wenden.

8.

Ik denk terug aan de optredens van een krankzinnige schreeuwband (ik vroeg de vriendin die mij voor het eerst hun muziek liet horen: ‘Vind je dit nu echt mooi?’). Aan dat het geschreeuw van de zanger over gebleekte snorren en lunchperen het publiek omtoverde tot een schaamteloze stuiterende massa. Ik denk ook weer aan het vuur op de berg. Misschien wijst dit alles op het seculiere gemis aan rituelen waarin mensen zich kunnen laten gaan. Het fijne aan zulke rites, of het nu zelfkastijding is, het ronddragen van grote houten penissen, of losbarsten in nietsontziend gezang, is dat je achteraf de verantwoordelijkheid voor die uitbarsting bij het spirituele kan leggen. Dat was niet ik, die daar zo lag te schreeuwen: ik was bezeten door het hogere. Dan hoef je je nergens voor te schamen.

Godzijdank is er de muziek. Neem het nummer ‘The Fool’ van Swans, wat je zou kunnen typeren als slavendrijversmuziek: acht minuten lang rekt Michael Gira zijn stem uit, hij jammert en tiert, alsof zijn stem een last is die hij aan een ketting achter zich aan moet slepen. Het is een nummer dat ik ’s ochtends tijdens het werk luister met een kopje koffie. Als het zou kunnen, zei Gira ooit, dan zou hij zich door de muziek laten uitwissen. Of neem de band OOIOO. Deze vrouwen vormen eigenlijk eerder een vergeten stam dan een band. Op het nummer ‘UMO schreeuwen en jengelen ze tot ze samen één veelkoppige schreeuw vormen.

Een onderzoek uit 2015 concludeerde dat een schreeuw zich niet onderscheidt van de andere menselijke geluiden door volume of een bepaalde toonhoogte.1 Volgens de onderzoekers ligt de herkenbaarheid van de schreeuw in het feit dat hij voor onze hersenen een uniek geluid vormt, een ‘akoestische niche’ inneemt. Die niche noemen ze roughness. Ruigheid, grofheid, ja – onbeschaafdheid. De schreeuw is dus de unieke roep van het onbeschaafde. Onze hersenen herkennen haar meteen als zodanig. De onderzoekers schrijven ook dat de meeste zoogdieren waarschijnlijk min of meer dezelfde schreeuw delen. Een krollende kat is maar lastig te onderscheiden van een blèrende mensenbaby. Al schreeuwend word je dus voor even een van de dieren. Het is best aannemelijk dat je dan ook al het bewustzijn van individualiteit verliest dat hoort bij het mens-zijn. Dat dit louterend kan werken wisten Michael Gira en de vrouwen van OOIOO natuurlijk allang.

9.

De dronkaard wordt met een kater wakker, denkt aan de vorige avond en kreunt van schaamte: wat heb ik nu weer allemaal uitgehaald? Zo wisselt de beschaafde mens constant stuivertje met de gepassioneerde mens. De beschaafde mens is het, die mij op een afstandje naar die rare muziek zag luisteren. De gepassioneerde mens heeft maling aan de beschaafde mens, en dat de hele dag lang. Maar dan wel in gedachten, in de rij voor de kassa, of alleen in een verduisterde kamer, of desnoods met een groepje gelijkgestemden die vertrouwd kunnen worden.

Kunstenaars, in de breedste zin van het woord, hebben dan ook geluk: ze mogen hun gekte vertonen in een context waarin dat wordt geaccepteerd, nee, zelfs van ze wordt gevraagd. Het gaat niet om mogen, zou je kunnen zeggen, het gaat om durven, maar uiteindelijk moet dat durven toch ook weer een podium krijgen (hoe klein ook). Dat krijgen ze van alle overige zonderlingen, die intussen zachtjes lijden onder hun eigen schroom. Totdat ze, bijvoorbeeld, naar een concert gaan van de Pixies: alleen al de aanblik van al die anderen die net zo gek zijn, is genoeg voor een onuitgesproken (maar des te meer uitgeschreeuwd) verbond. De ontdekking dat jouw eigen individuele gekte, lang gekoesterd, helemaal niet zo individueel is, dat is wat verbondenheid met anderen creëert. Iedere middelbare scholier die zichzelf wat alternatiever acht en met zo’n andere scholier naar licht recalcitrante muziek luistert, weet dit. Je bent helemaal niet zo uniek, gelukkig maar. Intussen is het een groot geluk dat bijna iedereen tegenwoordig over een eigen, afgesloten ruimte beschikt, met een weelde aan complete gekte online binnen handbereik, om naar hartenlust in te schreeuwen zoals Black Francis, of wat het dan ook is wat voor vreemds je doet, daar op de bodem van de grot.


NOOT


1. D. Poeppel et al., ‘Human Screams Occupy a Privileged Niche in the Communication Soundscape’, in: Current Biology 25 (2015), pp. 2051-2056.