Bijna kan hij hem aanraken

Jan-Willem Dijk

Het is de laatste ochtend dat Hans wakker wordt in het bed van zijn zoon. Na achttien maanden voelt hij nog steeds pijn in zijn gewrichten omdat hij ’s nachts zijn benen niet kan strekken. Met zijn één meter negentig moet hij op zijn zij liggen met opgetrokken knieën. Om het moment van opstaan uit te stellen, houdt hij zijn ogen nog even dicht. Wanneer hij ze opent, staan daar de olifant, de beer, de twee hazen en de gebreide robot naar hem te kijken, zoals ze al die nachten naar hem hebben gekeken. Als hij de dopjes uit zijn oren haalt, hoort hij pas het zoemen van de voordeurbel.

Hij negeert het geluid en gaat op de rand van het bed zitten, wrijft met zijn handen over zijn gezicht. Er springen tranen in zijn ogen. Hij kan er niks aan doen. Ophouden met nadenken. Hans pakt zijn laptop van de grond en zet die op zijn schoot. De website van het Zeehondencentrum komt meteen in beeld. Hij klikt op het tabblad ‘Sealcam’. Walt ligt aan de rand van het buitenbad. Miss Pirate zwemt heen en weer. Hij klikt op het tabblad ‘Zeehonden in het centrum’ en opent het dossier van Walt. Zijn oog gaat direct naar het midden van de tekst: ‘… werd Walt binnengebracht vanaf Terschelling. Hij was een van de vele huilers die door de zware stormen hun moeder waren kwijtgeraakt.’

Hans heeft de tekst zo vaak ingekeken dat hij die uit zijn hoofd kent. Hij weet ook dat er vandaag een rode stempel op de dossierfoto zal verschijnen: released.

Als hij onder de douche staat, gaat de bel weer. Om het geluid niet te horen, laat hij de waterstraal op zijn kruin neerkomen. Tijdens het tandenpoetsen staart hij naar de houten letters die hij zelf op de slaapkamerdeur van zijn zoon heeft geplakt toen die geboren werd. Bovenop de W zit een aapje met een banaan in zijn handen, een ander ligt op het dwarsbalkje van de A, zijn staart bungelt naar beneden. Op het streepje van de L staat een derde aapje dat zich strekt om het vierde aapje, dat aan de balk van de T hangt, onder zijn oksel te kietelen. Een vrolijk beeld, alsof de naam van zijn zoon een plek is waar je onbezorgd kunt apenkooien. Als hij de bel weer hoort, vloekt hij binnensmonds. Vandaag verwacht hij niemand. Gisteren ook niet en morgen ook niet. Pakketjes voor de buren neemt hij al maanden niet meer aan.

In de keuken smeert Hans twee boterhammen met een laag pindakaas, strooit er hagelslag overheen en schenkt een glas ranja voor zichzelf in. In zijn hoofd loopt hij nog eens de stappen door die ze gisteren met hem hebben doorgenomen tijdens zijn bezoek aan het centrum. Ze geven Walt eerst wat vis en dan komt de rieten mand. Een verzorger zal een handdoek over Walts hoofd leggen zodat die niet in paniek raakt. Eenmaal in de mand wegen ze hem nog een laatste keer, dan hevelen ze hem over in een grote houten kist. Hans heeft de kist al mogen zien. Aan de buitenkant zit een a4tje geplakt met daarop Walts naam en de datum van vandaag.

Hoewel Hans aan hun gezichten zag dat ze het een vreemd verzoek vonden, mocht hij even in de kist kruipen. Lang had hij het niet volgehouden. Een doodskist waar hij niet goed inpaste, daar deed het hem aan denken.