Koffie

Enne Koens

Ze zal wel beneden zijn.

‘Ria, Ria, Ria!’ roep ik op de trap.

Ze is bijna doof, dus ik laat weten dat ik er aan kom.

‘Wat?’ roept ze vanuit de huiskamer.

Als ik binnenkom, zie ik dat ze de krant leest. Voorovergebogen, zo krom als een hoepel, met bevende handjes.

‘Wat lees je daar?’

‘Gewoon, de krant,’ zegt ze.

Door hoe ze het zegt, weet ik al meteen dat er iets is.

‘Heb je koffie?’ vraag ik.

Ze knikt maar maakt geen aanstalten. Ik kijk om me heen. De lamellen, de houten servieskast, het kleed op tafel. Alles onveranderd. Al decennia. Een poppenhuis. Als ik een muurtje omduw, vind ik daarachter misschien een cameraploeg en een ademloze geluidshengelaar.

Ik heb haast, ik moet mijn schoenen vinden. Tot zover niets bijzonders. Ik kruip over de vloer. Mijn knieën schuren over het tapijt. Twintig euri per vierkante meter. Effen grijs. Ik voel het nog in mijn rug, de volgende keer laat ik het doen. Ik zal zo mijn koffie wel krijgen, denk ik nog. Daarna moet ik naar mijn werk.

Maar als ik opkijk, zit ze nog altijd over die krant gebogen.

‘Ria!’

Ze schiet overeind, draait zich met moeite om. Ze had veel meer moeten sporten, toen het nog kon. Dat heb ik vaak genoeg gezegd.

‘Ja?’

‘Het is al acht uur. Waar is mijn koffie?’

‘Hè?’

Doof.

‘Koffie!’ brul ik. Nog steeds met mijn knieën op de grond. De meubels kijken me medelijdend aan. Waar zijn die krengen? Ik weet haast zeker dat ik ze bij de verwarming heb achtergelaten. Dat doe ik altijd. Heeft zij ze vannacht verplaatst?

‘O, koffie,’ zegt ze. ‘Zeg dat dan meteen.’

Nu doet ze dus alsof ik het nog niet gezegd heb. Echt waar, ik heb de hoop allang opgegeven dat ze zegt: sorry schat, maar ik hoorde je niet, want ik word een beetje doof. En dat ik dan kan zeggen: geeft niet joh, schatje, zeg ik het wel twee keer, geen enkel probleem! Soms doet ze alsof ze het wel gehoord heeft, maar dat ik niet duidelijk genoeg was. Maar ik laat me geen probleem aansmeren. Zeker niet. Ik ben wel goed, ik ben een knappe jongen; of ik was een knappe jongen dan, hè. Ik weet nog als de dag van gisteren hoe alle meisjes keken. En ik laat me geen probleem aansmeren. Dus ik kom razendsnel overeind, klop mijn broek af, maak me breed, handen in mijn zakken als een cowboy.

‘Dan zou ik maar snel beginnen,’ zeg ik.

‘Hè?’ zegt ze weer.