Deze maand

Dorien de Wit

De verlossing komt in 2021 en ik ben ongeduldig. Met een vervroegde nieuwjaarsduik in de Noordzee heb ik 2020 voortijdig uitgezwaaid. Bovendien, wanneer je ontwaakt op 1 januari, in een wereld nog wazig van de vuurwerknevel, is het verkwikkende effect van een nieuw cijfer aan de jaartelling toevoegen, alweer gezakt. Dus waarom zou je wachten tot nieuwjaar?

Vanochtend, na een rondje over de rand van de krater van de Vesuvius, gevolgd door een bezoek aan Mount Fuji, dacht ik ook wel even de top van de Mount Everest aan te stippen. Het grijze rotslandschap trok schokkerig voorbij, elke muisklik een voetstap van zo’n drie meter. Met horten en stoten klom ik verder via Google Street View. Net vertrokken vanaf de laatste stop voor het basiskamp, stopte de blauwe lijn op de kaart. Alleen door stapsgewijs in te zoomen, kon ik dichter bij de piek komen, die met elke nadering korreliger werd, zodat langzaam de grens tussen wolk en berg vervaagde.

Afgelopen jaar bleef de berg onberoerd; vanwege de pandemie werd het klimseizoen afgesloten voordat het goed en wel was afgetrapt. Intussen blijkt de berg zo’n vier meter gegroeid, althans, op papier. In The Guardian las ik dat China en Nepal overeenstemming hebben bereikt over een nieuwe hoogte. Volgens een Chinese meting in 2005 lag de top op 8.844,42 meter, terwijl Nepal vertrouwde op eigen metingen uit 1954, die bepaalden dat de top hoger lag, namelijk op 8.848 meter. Na een expeditie door landmeters van beide kanten, werden ze het onlangs eens over de nieuwe hoogte: 8.848,86 meter. De landsgrens loopt als een streep over de bergtop, maar doordat beide landen de top op een andere hoogte plaatsten, was het onmogelijk te benoemen waar de grens lag. Ik probeer me er een voorstelling van te maken, die plek waar twee landen elkaar ontmoeten in het luchtledige, en hoe de piek, wereldberoemd en platgetreden door talloze alpinisten, intussen aan menselijke meetinstrumenten ontglipt.

Ongemerkt een grens passeren vond ik als kind al ondenkbaar – zelfs tijdens het wekelijkse ritje heen en weer van Venlo naar de ijsbaan in Grefrath. Zodra we de grens naderden, strekten mijn broer, zus en ik vanaf de achterbank onze benen zo ver mogelijk uit om als eerste met een grote teen de grens over te steken. Het boeide niet dat van die grens niet meer te zien was dan een blauw bord met gele sterren: de oversteek was een plechtig moment.

Tussen het oude en nieuwe jaar loopt een scheiding die doet denken aan een grensovergang zonder verplaatsing. Het gaat niet over het gebied waarin je terechtkomt, waar niets lijkt veranderd; het is dat moment van een lijn overgaan, de stilte tussen twee seconden, de eerste stap in het ijskoude zeewater. Je stapt over de lijn en je wordt zelf – heel even – als nieuw.’