Als de ratio flagrant faalt

Renate Rubinstein – Deel III

Charlotte Goulmy

Renate is vierendertig en uitgekeken op de grote stad: ze is moe, ze wil rust. Amsterdam voelt overbevolkt aan. Ze wil haar ogen ‘uit kunnen rekken en ze niet meteen op muren laten stoten, dat is net zo slecht voor ze als ingesnoerde voetjes voor Chinese dames’.1 Overgevoelig voor het stedelijk kabaal stopt ze, ook thuis, proppen in haar oren. Ze vergelijkt de herrie met een martelmethode, waarbij onregelmatig ijskoud water op het hoofd van een gevangene wordt gedruppeld.

In 1964 verschijnt Renates eerste bundel, Namens Tamar.2 In het Letterkundig Museum ligt de correspondentie over de vormgeving: je zou haast verwachten dat ze een Statenbijbel heeft geschreven, zo pietluttig deed ze over de kleinste details. Aan pc-redacteur en columnist Beatrijs Ritsema vertelt ze jaren later wie haar mede heeft geïnspireerd voor haar Tamarkolommen: Jules Feiffer, een beroemde en geroemde cartoonist die scherpe dialogen tekent.

Renate stuurt haar eerste bundel aan Simon Carmiggelt, de beste vriend van haar uitgever. Slimme zet: de geliefde ‘miniaturist’, zoals Adriaan Roland Holst hem noemde,3 schrijft een lovende ‘Kronkel’ in Het Parool:

Zij stuurde mij het boek toe met een briefje, waarin ze zei dat ze er geen opdracht in geschreven had om mij in staat te stellen het te ruilen voor het geval ik het niet hebben wilde. Een zo subtiele consideratie met de lezer is, sinds de uitvinding van de boekdrukkunst, nog nooit bij een auteur voorgekomen. (…) Toen ik alles gelezen had, kreeg ik zin om te gaan schrijven. Dat is een compliment.4

Met een scherpe blik weet Kronkel de typische kenmerken van Renates werk vast te stellen. Zijn naam was al regelmatig gevallen in haar columns en Renate had van hem en Annie M.G. Schmidt gedroomd: ze waren letterlijk haar ‘gedroomde ouders’. Annie zou in het echte leven, vele jaren later, een goede vriendin worden en Carmiggelt ook natuurlijk – maar dan nét een beetje anders.

Dankzij Kronkel wordt Namens Tamar bliksemsnel herdrukt en verdient Renate haar eerste grote geld: tien procent over 2.833 verkochte exemplaren, is 1671,47 gulden! Ze is dermate verheugd over het boekje dat ze besluit zichzelf te interviewen:

Geeft mijn debuut mij voldoening, vraagt u? (Ik kan u bijna niet verstaan.) Ja, ik vind het erg leuk dat het er is. Het geeft mij het gevoel toch iets bereikt te hebben in de wereld. Vroeger had ik niets, alleen een diploma schoolzwemmen. Ik was statenloos en ik had het gymnasium niet afgemaakt. Thans ben ik Nederlandse, candidate in een tak van wetenschap en schrijfster van een boekje. Getrouwd ben ik ook geweest. Ik bedoel maar, het is een hele vooruitgang.5

Carmiggelt heeft een exemplaar van Namens Tamar cadeau gedaan aan Adriaan Roland Holst die, tegelijk met Renates moeder, in het ziekenhuis ligt. Renate was zeer vereerd toen ze vernam dat de dichter en haar moeder over haar boekje hebben gesproken en betreurt zeer dat haar moeders geheugen achteruitgaat; wat is besproken weet niemand meer. Tijdens het ziekbed van haar moeder probeert Renate haar bij te staan, maar voelt zich tekortschieten. Gelukkig staat ze er niet alleen voor: haar broer Jan is er vaak en Renate heeft een verloofde, Jaap van Heerden.

Mevrouw Rubinstein sterft in september. Renate beschrijft het in ‘Niet de woorden maar de stem’, een voor haar doen uitzonderlijk lang verhaal, bijna een mini-autobiografie:

Wat had ze een macht, wat was ik bang voor haar en trots op haar! Als ik daaraan denk, hoe lekker ze rook als ze je goedenacht zei, aan haar zachte wang en haar juwelen, haar altstem in de keuken, haar wandelingen met ons langs de Amstel, waar de mestlucht, zei ze, zo gezond was, de menu’s die ze ons nog vertellen kon van diners, nog voor onze geboorte in Berlijn genoten (…).6

Hun band is altijd complex geweest en niet zonder strubbelingen, maar als je elkaar op je vierendertigste nog Mammi en Ré noemt en als je moeder zo nu en dan een treinkaartje uit Madrid of een dure jas voor je koopt, dan duidt dat wel op een hechte relatie. Renate vraag Aad of hij naar de crematie wil komen. Aad en Jan: haar zekere ankers.

In februari 1965 verruilt ze (kortstondig) Vrij Nederland voor het Algemeen Handelsblad. Daar werd ze na een kritische kolom7 op staande voet ontslagen: ‘Uiteindelijk ben ik door die linkse stukjes na drie maanden ontslagen.’8 Kortom, te links voor het Handelsblad, en (vaak) te rechts voor Vrij Nederland. Over dat rechtse is niet eenduidig een oordeel te vellen, maar dat linkse lijkt wel te kloppen, want de toen ondubbelzinnig linkse vara vraagt Renate vrouwen te interviewen voor middagtelevisie. Ze kan het niet goed; ze gedraagt zich te beschermend, te galant, pakt niet door. Voor de camera is Renate een tandeloze Sonja Barend. Het is een bruut gemiste kans, omdat ze binnenkort – als gast – van het scherm spat in Achter het nieuws.

Waar Renate zich in 1961 had laten ontvallen dat ze niet zou willen dat haar zus met een man uit ‘haar moordende land van herkomst’9 trouwt, doet kroonprinses Beatrix precies dát. In juni 1965 opent Renate de aanval op Claus von Amsberg. Ze noemt haar column ‘Klaas komt’,10 een knipoog naar ‘Claus, raus’, een veelgehoorde protestleus met de koninklijke bruiloft als mikpunt. Renate en haar vrienden – Joop Goudsblom uitgesloten – protesteren door affiches op te hangen met de oproep aan de Amsterdammers: ‘Blijf zaterdag [tijdens de bruiloft] thuis.’ De ‘demonstratie’ werd een succes: de groep krijgt veel media-aandacht en zeven van Renates maten worden afgevoerd naar het bureau. Hoewel Renates huis is gebruikt als hoofdkwartier, lijkt ze in eerste instantie de dans te ontspringen.

Uiteindelijk komt de politie haar alsnog oppakken. Ze komt weg met een boete. Later komt ze enigszins terug op haar protesten tegen Claus, want dat verzet ‘riekt mij toch teveel naar de gedachte dat een Nederlander hoe dan ook beter is dan een Duitser. (…) Nu die Claus bovendien nog een geschikte jongen blijkt, die verstandige dingen zegt en niet van jagen houdt, wordt het tijd dat ik het eens hardop zeg ook.’11 In deze periode ziet Renate onder ogen dat niet louter Duitsers zich fout hebben gedragen tijdens de oorlog:

De verandering kwam doordat ik in het jaar tussen mijn plakactie en mijn spijt, in manuscript het eerste deel van de memoires van Weinreb gelezen had. Hoe, zoals Presser me eens verteld had, de bureaus van de politie zowat doorknakten van de briefjes van aangevers. Hoe trouwens de politie die de mensen uit hun huis kwam halen, zelf Nederlands was.12

In ‘Thuis voelen’13 vertelt ze dat het als kind voor haar lastig was om zich loyaal te voelen aan het Nederlandse koningshuis. Haar koningshuis was immers Engels, evenals haar basisschool, haar vlag en volkslied – en dat klinkt logisch, het gezin vluchtte naar Londen ruim voor Elisabeth II de troon besteeg. Renate had als kind een koning: George VI.

Beatrix en Claus heeft ze in 1973 ontmoet tijdens de première van Bert Haanstra’s Bij de beesten af. Achteraf vond ze Claus een uitstekende prins-gemaal. Overigens heeft het koningspaar zich maar weinig aangetrokken van Renates strapatsen. Twintig jaar na haar protest tegen hun huwelijk, vragen ze Renate het ‘portret’ te schrijven van hun zoon Willem-Alexander voor diens achttiende verjaardag.14

Haar tweede bundel, Met verschuldigde Hoogachting, verschijnt in 1966, precies in de tijd dat ze voor Avenue een maand naar Amerika gaat. Ze bezoekt Berkeley waar Joop Goudsblom werkt. Ze hoort daar Bobby Kennedy speechen in het Griekse theater op de campus. Renate is niet onder de indruk: de senator is wat haar betreft veel te slap gekant tegen de Vietnamoorlog. Verder gaat ze naar een Black Power-conferentie.

Half juni 1967 gaat ze een paar weken, wederom op kosten van Avenue, naar het Midden-Oosten, waar ze de basis legt voor Jood in Arabië, Goi in Israël.15 Haar analyse van het Arabisch-Israëlisch conflict is met name uniek omdat ze zich, ondanks haar joods klinkende achternaam en levensloop, verplaatst in beide partijen:

Ik heb een fundamentele hekel aan elke vorm van nationalisme. Ook aan het Joodse. Ik heb sympathie voor Israël, maar ik vind het onmogelijk te leven in een land waar ook de intelligentste mensen zo vanzelfsprekend nationalist zijn.16 (…) Ik begrijp de zionistische houding nu beter, het algemeen Israëlische gevoelen dat je als jood jezelf moet zien te redden; omdat het in wezen de rest van de wereld onverschillig laat.17

Verder houdt de Vietnamoorlog haar gedachten in een houdgreep. Ze verdraagt slecht hoe fout en laconiek mensen handelen in oorlogstijd. Renate is ervan overtuigd dat in theorie iedereen oorlog en apartheid en andere onmenselijkheden verwerpt, maar dat in de praktijk men daar ‘niet zo mee zit’.

Haar onmacht in het aangezicht van menselijke onverschilligheid herinnert haar aan een grote open wond: de Hongaarse opstand van 1956. Destijds was ze te zeer overweldigd door emoties om zich te uiten, maar inmiddels kan ze het uitmuntend, getuige een uitzending van Achter het Nieuws18 over een artikel uit Newsweek,19 waarin werd afgevraagd of terugtrekking uit Vietnam het Amerikaanse prestige niet zou schaden. Renate kijkt strak in de camera, haalt nauwelijks adem, en zegt:

Blijft natuurlijk de vraag of je zoiets als de totale destructie van een betrekkelijk klein land, dat nooit een aanval op Amerika deed, over mag hebben voor het prestige van Amerika. Er wordt nu gesuggereerd dat het terugtrekken uit Vietnam, en alleen dat terugtrekken, Amerika een geweldig verlies aan prestige en geloofwaardigheid zou bezorgen, maar in werkelijkheid is dat verlies allang begonnen en niet alleen voor die mensen die de oorlog in Vietnam immoreel vinden, want dat is altijd maar een betrekkelijk kleine groep, maar vooral ook voor die mensen die het een enorme afgang voor Amerika vinden, dat met een half miljoen Amerikaanse soldaten, en met twee jaar lange bombardementen, waarbij meer bommen geworpen zijn dan ooit op Duitsland, de overwinning voor Amerika geen stap dichterbij is gekomen. Iedereen weet dat de pacificatie in Zuid-Vietnam mislukt is, en als er dan gezegd wordt ‘we moeten voor die overwinning een prijs betalen,’ dan vraag je je af: ‘Welke prijs?’ Hoe ver ben je bereid te gaan. Is een invasie in Noord-Vietnam genoeg? Waterstofbommen op Noord-Vietnam? Oorlog met China? Atoombommen op China? Waar wil je de streep zetten? Of wordt er geen enkele streep gezet? En als je daarover na gaat denken dan vraag je je toch wel af of Amerika het recht heeft dat allemaal over te hebben voor het prestige van Amerika.20

De focus op Vietnam verlegt zich wanneer Renate zich begint te interesseren voor Friedrich, Fryderyk, Frijderijk, Fischel, Frederik of Freek Weinreb. Deze orthodoxe jood had – volgens het narratief waar Renate en anderen in hebben geloofd – met behulp van een verzonnen emigratiebureau en een gefingeerde Duitse generaal, tijdens de oorlog, aan joden die het onheil zagen naderen, plekken aangeboden op een vrijstellingslijst. Zolang ze Weinreb maar betaalden, konden ze, volgens Weinreb, voorkomen dat ze op transport zouden worden gezet naar de nazivernietigingskampen. Echter, een plek op die lijst bleek geen enkele garantie te bieden op die vrijstelling.

Voor Renate stond een ander element centraal in de discussie over Weinrebs schuld dan wel rehabilitatie: ze had gewild dat haar vader op wat voor lijst dan ook had gestaan, tegen welke prijs dan ook. Ze kon simpelweg niet anders dan partij kiezen voor Weinreb, zo legt Ronit Palache uit in Bange mensen stellen geen vragen,21 haar bloemlezing van Renates werk:

In zijn ‘In Memoriam’ citeert Jan Zandbergen in Propria Cures Renate met een sleutelzin (…): ‘Ik wou dat mijn vader Weinreb had gekend, dan had hij de oorlog tenminste overleefd.’ Ook in een eerder interview met Ischa Meijer legt ze een relatie tussen deze belangrijke mannen in haar leven. De zaak Weinreb ging voor haar over gerechtigheid: ‘Ik heb inderdaad wel het gevoel dat de zaak Weinreb iets te maken heeft met de dood van mijn vader, met die moord. Ik heb altijd de behoefte gehad om dát nog eens te wreken. Altijd de fantasie gehad dat ik een Duitser moest pakken en dat durfde ik niet, dat ging niet, maar die Weinrebzaak ontwikkelde zich tot een sneeuwbal van grote hartstochten, die hetze, die verdachtmakingen én de weerstand juist van de kant van de joden – en ja, misschien, kijk, waarom ik de zaak-Weinreb tot de mijne maakte, was niet alleen omdat hij een jood was, maar omdat hij net als mijn vader iemand was die van buiten kwam, die als immigrant niet geloofd werd.22

Wanneer ze in de zaak duikt, is Weinreb al twee keer veroordeeld voor ‘het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst en schennis van de openbare eerbaarheid’. Een zedenmisdrijf: hij heeft zich valselijk uitgegeven voor arts en vrouwen onderworpen aan gynaecologisch onderzoek. Renate verdiept zich desondanks in de dossiers en gaat Weinreb verdedigen als een terriër. Het is een slopende kwestie; ze voelt zich constant tekortschieten.

In augustus 1969 doet de politie een huiszoeking in Renates buitenhuisje; ze zijn getipt dat Weinreb zich daar schuil zou houden. Hoe iemand in staat werd geacht zich te verstoppen op een zolder met zwabberende balken, is een raadsel, maar het is tamelijk verbijsterend dat iemand nog in 1969 voor de deur van Renate staat met de woorden: ‘Rijkspolitie. Huiszoeking!’ Ze heeft de agenten dan ook niet gewaarschuwd voor de instabiliteit van de balken.

Renate snakt naar rust. Ze slaapt overdag, slikt pillen, kan ’s avonds niet werken, kan ’s nachts niet slapen en als ze wel slaapt, wordt ze geteisterd door nachtmerries. Maandenlang sleept ze zich zo voort. Met de Tamar­columns stopt ze tijdelijk, om zich nog intensiever op de Weinrebzaak te kunnen storten. Ze noemt zichzelf overspannen maar zet door en redigeert de memoires van Weinreb, die ze na veel wikken en wegen Collaboratie en verzet noemt. Ze krijgt herziening van zijn proces voor elkaar. (Maria Goudsblom wilde Weinrebs memoires eigenlijk Het land der verblinden noemen. Dat was treffender geweest.)

Meerdere toestanden maken 1969 loodzwaar: Renate vraagt Jan Wolkers om diens banvloek over de D66-oprichter Hans van Mierlo in te trekken. Karina Wolkers vertelt daar later over:

Van Dorp zei tegen Jan: ‘Ze zeggen dat Van Mierlo de Nederlandse Kennedy is.’ Waarop Jan zei: ‘Nou, dan moeten we ook eens uitkijken naar de Nederlandse Oswald. Dat boekenmagazijn heb ik wel tot mijn beschikking.’ (…) ‘Het zou allemaal niet zo heel verschrikkelijk zijn geweest als Renate Rubinstein niet drie jaar later een kaartje aan Jan had geschreven. Zij was Van Mierlo op straat tegengekomen en die had haar – ‘niet in woede, maar met een soort van droefheid’ – verteld over Jans uitlatingen op de radio. De uitspraak over Kennedy en Oswald droeg Van Mierlo volgens Rubinstein met zich mee ‘als een vloek die op hem rust’. Rubinstein schreef verder: ‘Ik kan mij niet voorstellen dat je hem persoonlijk niet zou mogen (…) Bovendien heeft hij een jonge vrouw en twee kleine kinderen, zodat het nog ellendiger lijkt als hem zo’n ramp overkomt. Zou je hem niet willen laten weten dat je het weer intrekt?’ De reactie van Jan was: ‘Hoe verzint iemand het? Wie denkt nou dat er ooit een Nederlandse politicus zo’n gevaar zou lopen als Kennedy? Dat is volstrekt ondenkbaar en volslagen overdreven.’ Dat was ruim dertig jaar voor de moord op Pim Fortuyn.23

Toen kon ze nog op de bres springen voor één bedreigde politicus, nu zou ze het daar maar druk mee hebben. Toen Renate van Mierlo in bescherming nam, hadden politici nog een moreel kompas, ik kan me dan ook voorstellen dat ze tegenwoordig erg ongelukkig zou zijn.

Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) doet aanvullend onderzoek naar Weinreb en geeft Renate ondubbelzinnig ongelijk. Ze had graag een weerwoord willen schrijven, maar is intussen ziek geworden. Die rapporten van het RIOD kon ze bovendien niet eens meer tillen, laat staan doorwerken. Uiteindelijk heeft ze de rapporten alleen maar vermoeid doorgebladerd. Overigens had ze wel degelijk kritiek op Weinreb; Weinreb had tegen Renate volgehouden dat die zedenzaken onterecht waren – voor hij in De Telegraaf verklaarde dat ze juist wel klopten.24 Maar Weinreb opgeven, was een kans voor haar vader opgeven: ze kon het niet.

Sommige oud-vrienden hebben beweerd dat Renate heeft gezegd – louter in vertrouwen – dat ze zich had vergist in Weinreb, maar dat ze zichzelf er niet toe kon bewegen die bekentenis op te schrijven. Daarvoor heb ik nooit enige onderbouwing kunnen vinden. Privé wil ze inderdaad best toegeven dat ze zich op Weinrebs karakter heeft verkeken, dat hij over zaken heeft gelogen, dat ze elkaar niet lagen (Weinreb vond Aad en Renate promiscue losbollen), maar spijt dat ze voor hem heeft gevochten? Nee.

Sommigen weten zeker dat ze bewust heeft gelogen, dat zou ze zelfs hebben toegegeven, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk, keer op keer blijkt dat als Renate draait, jengelt of zeurt, ze dat kinderlijk slecht doet. Complexe leugens had ze, denk ik, dan ook nooit kunnen fabriceren.

Onder de streep maakt het niet veel uit, Renate wil haar vader met terugwerkende kracht een kans op thuiskomst niet ontzeggen en als ze daarvoor gekke dingen moet doen dan is the sky the limit. Voor mij is het kwalijkst dat ze badinerend sprak over Weinrebs zedenveroordelingen, dát had the bloody limit moeten wezen, dát had ze vanaf het begin kunnen weten en dát besef had haar een hoop ellende kunnen besparen

Later, in 1989, zegt Renate tegen Ischa Meijer dat ze in de Weinreb-affaire de grote lijnen uit het oog is verloren:

Het is een heel belangrijke zaak, dat vind ik nog steeds. Maar ik had mij niet zo moeten laten afleiden door de idiote aanvallen die er op hem kwamen, die altijd over kleinigheden gingen. Ik had waarschijnlijk eerder moeten inzien dat hij natuurlijk niet precies over alles voortdurend de hele waarheid heeft gezegd.25

In mei wordt ze onderzocht. In eerste instantie is ze vooral onder de indruk van de kakofonie in en rondom het ziekenhuis. Ze heeft nog praatjes, doet een gedoemde poging luchtig over te komen, maar tussen de regels staat de paniek te lezen. Renate had van begin juni tot half juli vakantie, maar de eerste column die ik kan vinden, dateert van 11 augustus en gaat over Dorothy Parker die vraagt ‘Bring me a new husband’.26

Jaap van Heerden, verliefd op een ander, is vertrokken in september 1973. Renate geeft later toe dat zijzelf ingeval van hevige verliefdheid ook zou zijn weggegaan. Diezelfde maand pleit ze in haar column hartstochtelijk voor Lord Lambton, die door de Britse pers door de mangel werd gehaald toen bleek dat hij een scheve schaats had gereden met callgirls. Naar Renates idee is ‘de enige aanbevelenswaardige morele stelregel (…) doe wat je wilt maar richt er zo min mogelijk schade bij anderen mee aan’.27

Tevergeefs probeert ze Jaap naar zich terug te schrijven, eerder was haar dat al eens gelukt. Ditmaal niet. Gevloerd door verdriet kan ze niet stoppen met huilen, smeekt te worden opgenomen, maar is te beleefd om écht gek te worden. Opnieuw is het een kwestie van vruchteloos wachten, niet op haar vader, maar op haar man, die niet is afgevoerd, maar geheel vrijwillig is vertrokken. Het verdriet duwt haar de schaamte voorbij:

Er zijn er die niet tegen de persoonlijke toon kunnen wanneer die gaat over intieme zaken, die vinden dat ongepast voor een krant en ‘exhibitionistisch’. Ik zou zeggen: laat dat maar aan mij over. Misschien zuig ik het allemaal wel uit mijn duim. Wat privé is maak ik zelf uit.28

Van Heerden zegt in 1991 bij Adriaan van Dis29 dat hij haar die pijnlijke periode heeft vergeven. Hij kon het haar niet kwalijk nemen, dat is nu eenmaal wat een columnist doet: schrijven over wat er speelt. Maar moeilijk was het wel, óók voor hem. Natuurlijk ging niet iedere column over Jaap, maar hij werd wel op alles aangekeken. In een interview met Max Pam had Jaap toegegeven dat hij de man ván was en sindsdien wist ook iedereen buiten de inner circle over wie ze schreef. Dat maakte Renate ziedend.

Tijdens die periode is ze eindredacteur van Avenue Literair. Jaap en Renate helpen elkaar, zij plaatst stukken van hem, hij doet – soms – haar boodschappen. In het decembernummer van 1973 is de illustrator… Jaap van Heerden. In datzelfde nummer schrijft hij een stuk dat begint met ‘Toen ik pas van mijn vrouw gescheiden was (…).’30 Midden in deze rouwperiode verschijnt haar vierde bundel: Tamarkolommen en andere berichten.31 Hij is opgedragen aan ‘Jaap van Heerden, de jure.’32

Renate trapt 1974 af met de moed der wanhoop. In haar eerste stukje verzint ze een horoscoop om een scharrel van Jaap een slecht jaar toe te wensen, ‘een pastiche om iemand te pesten’,33 in het tweede waarschuwt ze mogelijke nieuwe geliefden van Jaap: ‘Ik heb persoonlijk een vloek op jullie gelegd, dus je bent gewaarschuwd. Maar ja, dovemansoren natuurlijk en paarlen voor de zwijnen. (…) Verder laat de zaak mij geheel onverschillig, dat begrijp je, het gaat mij om jullie bestwil truttekoppen en daarom alleen – Ik ben Robin Sisterhood.’34

Ook in de volgende stukjes spatten verdriet en machteloosheid van het papier. Vrienden beginnen zich zorgen te maken en klimmen in de pen. Renate accepteert hun bekommernis en schrijft soms zelfs dankbaar terug, zoals aan Hans Vervoort:

Ik heb vaak last van het gevoel dat ik verdwijn of verdwenen ben en [heb] daarom die band met de maatschappij die de t-kolom is, hard nodig. Ik hoop erg dat ik over een jaar geen spijt zal hebben van mijn stukjes, want in wezen ben ik nogal verlegen en verborgen. Nòg openhartiger kan dus niet. In elk geval: het was aardig van je om me te waarschuwen.35

Tegen de klippen op houdt ze zichzelf in leven met de gedachte: ‘Er ligt een draad, hij moet gevonden worden en opgepakt.’36 In de paniek rond de echtscheiding wil ze alles wel proberen. Zo bezoekt ze het vrouwenhuis, een soort buurthuis voor vrouwen die in de knoop zitten. Op dit punt in haar leven past een latere zin van haar uit Nee heb je: ‘Ik hield en hou van de ratio, maar als die zo flagrant faalt grijp ik naar de alternativo en desnoods naar de miraculo. Alleen naar de religio greep ik niet.’37 Terugkijkend zegt ze dat ze blijkbaar op haar nummer moest worden gezet. Dat is gelukt, want ze voelt dat haar voortbestaan louter de poes en haar vier kittens dient: ‘… voordat je het weet woon je ieder in een ander huis en ik dus in het onze wat voor 2 personen + poes bedoeld was. Maar de poes is er nog’.38

Het is een patroon: op de liefde volgt de inzinking, de wanhoop, de bijna-krankzinnigheid – en dan, voorzichtig, met verbeten wil, krabbelt ze overeind. Langzaamaan begint ze die zomer te genieten van haar autonomie. Als je alleenstaand bent en ziek, ben je niemand tot last. Dat heeft voordelen.

Exemplarisch voor haar hervonden levenslust is dat ze begin 1975 afreist naar China. Ze gaat zes dagen op reis met de delegatie van Max van der Stoel. De groep doet ook Tokyo en Hong Kong aan. Over een van die dagen schrijft ze vijf jaar later het erotische verhaal ‘Een man uit Singapore’.39 Liever had Carmiggelt het niet gelezen, want in gesprek met Jan Brokken en Ischa Meijer, zegt hij dat W.F. Hermans haar vanwege dat verhaal een viespeuk mag noemen, immers: ‘dat was schandelijk’.40

In september 1976 doet Renate, op nadrukkelijk verzoek van Carmiggelt, mee met een Kronkelwedstrijd. Carmiggelt en een aantal auteurs schrijven ‘Kronkels’ voor Het Parool en de lezers mogen gissen welke de echte is. Renate wordt derde. Kort daarna komt hij op bezoek bij Renate thuis, want haar boezemvriend en onderbuurman Peter Vos wil stoppen met drinken en Renate hoopt dat Carmiggelt wat tips heeft. Dat heeft hij niet anders dan gewoon te stoppen met drinken.

In november krijgt Renate de diagnose multiple sclerose. Het dieet waar ze zichzelf al lang op had gezet, wordt nu draconisch. Ze stopt zelfs abrupt met roken – van vierenzestig sigaretten per dag naar nul. Eigenlijk wil ze dood, maar dat is te veel moeite en de wet werkt nog niet mee. Ze wil voorkomen dat mensen de diagnose achterhalen, is bang dat ze dan niet meer voor vol wordt aangezien – dat is begrijpelijk: in één klap is Renate een oude vrouw geworden. Pas in het praatprogramma van Adriaan van Dis in 1984 deelt ze haar ziek-zijn met de rest van Nederland.41

Simon en Renate luiden 1977 uit met hun eerste zoen als geliefden. Het nieuwe jaar is het begin van een ander leven, één van geleende tijd. Een maand na die eerste kus levert ze de kopij in voor Niets te verliezen en toch bang.42 Eerst kreeg ze dat niet voor elkaar: ‘Angst voor zelfmoord. Uit angst voor de besmettelijkheid daarvan.’43 Niets te verliezen wordt een standaardwerk voor verlaten echtscheiders. Het maakt van Renate een bestsellerauteur en vormt een doorbraak:

Ik had eindelijk het lef en ik was op de juiste toon gestoten. (Had altijd gewacht op victorie, begreep nu dat het ook zonder kon.)44 (…) Dat het nu toch verschijnt komt doordat ik, aangezet door het juiste woord, van de juiste persoon, op het juiste moment, mijn voorstelling van wat ik bereiken moet, gewijzigd heb. Liever had ik geschreven met sereniteit en liefst in glorie, maar als die er dan niet zijn, dan kan het ook gewoon.45


NOTEN


1 Renate Rubinstein, ‘Huisje’, Vrij Nederland, 18 juli 1964.

2 Renate Rubinstein, Namens Tamar (Querido; Amsterdam, 1964).

3 Bas Roodnat, ‘Een leven in dienst van Kronkels’, NRC handelsblad (1 december, 1987).

4 Simon Carmiggelt ‘Tamar’, Het Parool, 11 juli 1964.

5 Renate Rubinstein, ‘Renate Rubinstein’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19 september 1964.

6 Renate Rubinstein, ‘Niet de woorden maar de stem’, Tirade, mei 1965.

7 Renate Rubinstein, ‘Lief zijn voor leiders’, Algemeen Handelsblad, 24 april 1965.

8 Roel van Dalen, ‘De reden waarom ik schrijf is een behoefte aan vertrouwelijkheid’, Harlekijn, september 1980.

9 Renate Rubinstein, ‘Niet de woorden maar de stem’, Tirade, mei 1965.

10 Renate Rubinstein, ‘Klaas komt’, Vrij Nederland, 26 juni 1965.

11 Renate Rubinstein, ‘Over Claus’, Vrij Nederland, 5 december 1970.

12 Renate Rubinstein, ‘Monarchie of republiek?’, Vrij Nederland, 25 november 1989.

13 Renate Rubinstein, ‘Thuis voelen’, Vrij Nederland, 1 juni 1974.

14 Renate Rubinstein, ‘Alexander, een impressie van de kroonprins bij zijn achttiende verjaardag’ (Staatsuitgeverij; 1985).

15 Renate Rubinstein, Jood in Arabië, Goi in Israël (Meulenhoff; Amsterdam, 1967).

16 Margaretha Ferguson, ‘Twistgesprek met Renate Rubinstein’, Het vaderland, 4 april 1967.

17 Stephan Sanders, ‘Renate Rubinstein over haar ouders, Israël en jood zijn, als mensen mij innerlijke verscheurdheid verweten, was dat een prima beschrijving van mijn gemoedstoestand’, De Groene Amsterdammer, 16 december 1987.

18 Herman Wigbold, ‘Achter het Nieuws’, VARA (4 december 1967).

19 Everett Martin, ‘Vietnam: Last Chance?’ Newsweek, 25 september 1967.

20 Herman Wigbold, ‘Achter het Nieuws’, VARA (4 april 1967).

21 Renate Rubinstein, Bange mensen stellen geen vragen (red. Ronit Palache) (Arbeiderspers; 2020).

22 Renate Rubinstein, Bange mensen, pp. 20-21.

23 Bas Kromhout, Alexander Pechtold en Maarten van Rossem, ‘Jan was een praktische radicaal’, Maarten!, april, 2013.

24 Henk de Mari, ‘Weinreb: “Iedereen is beïnvloed en behekst”’, De Telegraaf, 9 juni 1973.

25 Ischa Meijer, Markant (20 maart 1990).

26 Renate Rubinstein, ‘Spelletjes’, Vrij Nederland, 11 augustus 1973.

27 Renate Rubinstein, ‘Lambton’, Vrij Nederland, 1 september 1973.

28 Renate Rubinstein, ‘Alweer jarig’, Vrij Nederland, 24 november 1973.

29 Hier is Adriaan van Dis, Jaap van Heerden (VPRO, 10-02-1991).

30 Jaap van Heerden, ‘Een man van deze wereld’, Avenue Literair, december 1973.

31 Renate Rubinstein, Tamarkolommen en andere berichten (Meulenhoff; Amsterdam, 1985).

32 Latijn: ‘volgens het recht’.

33 Renate Rubinstein, ‘Astrologie’, Vrij Nederland, 5 januari 1974.

34 Renate Rubinstein, ‘Twee hoeraatjes voor 1974’, Vrij Nederland, 12 januari 1974.

35 Renate Rubinstein, ‘Brief aan Hans Vervoort, 15 januari 1974’, Bange mensen stellen geen vragen, pp. 497-498.

36 Renate Rubinstein, ‘Weekend in februari’, Vrij Nederland, 9 februari 1974.

37 Renate Rubinstein, ‘Mededeling’, Vrij Nederland, 2 december 1984; Renate Rubinstein, Nee heb je (Meulenhoff; Amsterdam, 1985).

38 Renate Rubinstein, Bange mensen stellen geen vragen (Arbeiderspers; 2020), pp. 493-494.

39 Renate Rubinstein, ‘Een man uit Singapore’, Tirade, 1979.

40 Jan Brokken en Ischa Meijer, ‘Simon Carmiggelt, Kees van Kooten, Renate Rubinstein en de bewondering’, Haagse Post, 27 oktober 1979.

41 Hier is Adriaan van Dis (VPRO, 4 november 1984).

42 Renate Rubinstein, ‘Afstand’, in: Niets te verliezen en toch bang (Uitgeverij Meulenhoff; 1978).

43 Ischa Meijer, ‘Een manier van vragen’, Haagse Post, 4 november 1978.

44 Renate Rubinstein, Mijn beter ik (Uitgeverij Meulenhoff; 1991), p. 28.

45 Renate Rubinstein, ‘Afstand’, in: Niets te verliezen en toch bang (Uitgeverij Meulenhoff; 1978), p. 18.