Deze maand

Jabik Veenbaas

Eindelijk las ik van de zomer die klassieker, Het menselijk tekort van André Malraux. Met helden die dromen van goddelijkheid, maar niet aan hun menselijke staat kunnen ontsnappen. Die nooit meer bereiken dan een wankel evenwicht, tussen angst en opoffering, tussen verslaving en wilskracht.

Ik las het boek voor de tent, dicht bij Ommen, aan de oever van de Overijsselse Vecht. Heet dat het was! ’s Ochtends namen we vermetel plaats in de zon, maar al snel moesten we vluchten naar de schaduw. Wandelen: niet door het open veld, maar onder het filterende bladerdek.

Goddank was daar dat koele rivierwater, waar we voortdurend in sprongen, als mensen die ontsnapten aan een brandend huis.

Een brandend huis: een aardige vergelijking misschien voor de wereld, nu die van alle kanten wordt geteisterd door lekkende gletsjers, bosbranden en gortdroge stroombeddingen.

Waar is dat water van de Vecht volgend jaar?

Maar we zitten niet stil! Wij, geëngageerde en initiatiefrijke burgers, draaien die vermaledijde vuurbal sinds kort leep een poot uit, want we hebben een maand terug maar liefst elf zonnepanelen laten plaatsen. Hierboven liggen ze, terwijl ik schrijf, op mijn werkkamer, en doen daar hun stille werk, moedernaakt en zonder te hoeven worden ingesmeerd. Ja, daar is hij goed van geschrokken, die ploert van koper, die meedogenloze scherprechter daarboven. Vanochtend zag ik hem sidderend rijzen.

Het stelt natuurlijk geen klap voor, die paar panelen. Rusland verbrandt terwijl ik dit schrijf aan de Oekraïense grens tien miljoen euro aan gas per dag, het ijs in Groenland smelt sneller en sneller, de uitstoot van koolwaterstoffen loopt nog dagelijks op.

Trouwens, met onze panelen waren we er allesbehalve vroeg bij. Met andere duurzame zaken wel? Ik heb nooit een rijbewijs genomen om het milieu niet te belasten, maar ik laat me nog schaamteloos in de benzinedrinker van mijn vrouw naar ons kampeeradres of een feestje elders in het land vervoeren. Ik eet weinig vlees, maar zou het eigenlijk helemaal moeten laten. Nog steeds draag ik spijkerbroeken, terwijl ik weet hoe schadelijk ze zijn.

Malraux heeft gelijk: we zijn halfslachtige rommelaars. Gemankeerde hemelbestormers. En ’s nachts slapen we niet, om een hoekje stiekem gadeslagen door die wreed grijnzende zon, die vorst van het absolute, die ons kwelt met plakkerige lijven en griezelige visioenen.

Tot het eens ook met hem is afgelopen, over vijf miljard jaar, als zijn branduren op zijn. Dan glijdt de grijns van zijn tronie en komt er een eind aan zijn wereldrijk van licht en hitte. Uiteindelijk is hij even kwetsbaar en vergankelijk als de mens.

Toch voel ik ergens dat dat u niet gerust zal stellen.