De bezoeker

Cathelijn Schilder

In het halletje tussen een stapel verhuisdozen, de gereedschapskist en bakjes met schroeven en kwasten, was nog een plekje vrij. Daar legde ik mijn tas. Ik deed mijn natte schoenen en sokken uit en legde ze op de verwarming. Mijn jas besloot ik in de badkamer te laten uitdruipen. Terwijl ik dit allemaal deed en bedacht, zag ik hem al: de bezoeker.

Er zaten weliswaar twee deuren tussen, maar die hadden genoeg glas om de contouren te ontwaren van een man in de keuken. Dit klinkt enger dan het was. Ik bedoel, het was natuurlijk wel verontrustend: wie schrikt nou niet van een wildvreemde man in je huis? Totaal onaangekondigd bovendien. Toch rende ik niet meteen hysterisch naar buiten, noch belde ik de politie of wie dan ook, omdat mensen me hierover verteld hadden.

De volgende dag appte ik Jessica. Ze reageerde meteen: Shit, niet jij ook. Ze wilde me meteen zien. Jaren geleden had ze ook een bezoeker gehad, niet zo lang en het was allemaal goed afgelopen. Maar ze had veel over het fenomeen gelezen en ze kon me advies geven.

‘Je hoeft je niet te schamen hè, je kunt hier niets aan doen,’ zei ze tegen me op een terras in de stad. ‘De bezoeker kan in elk huis naar binnen. Je hoopt natuurlijk dat het jou niet overkomt… maar ja.’ We dronken wijn, ik bestelde zelfs inktvisringetjes. De regendag van gisteren was omgeslagen in een weemoedige aangename herfstavond. Ik vergat de bezoeker. Jessica vertelde over haar nieuwe liefde. ‘Het is een prima vent,’ zei ze. ‘Maar ik zit er echt mee, met die naam dan. Wat stom is, want daar kan hij natuurlijk ook niets aan doen. Toch kan ik me gewoon niet voorstellen dat ik de rest van mijn leven samen ben met iemand die Bernhard heet.’ Ik knikte. Ik kon ’t me ook niet voorstellen.

De bezoeker sprak niet. Er waren momenten dat de stilte me naar de keel vloog, maar dan dacht ik snel: stel dat hij wel zou praten. Zou dat niet veel erger zijn? En dan dacht ik: ja.

Hoewel hij nooit reageerde, had ik wel het idee dat hij me kon verstaan. Jessica had me verteld dat het het beste is om zo kalm mogelijk te blijven. ‘Hij is er,’ zei ze. ‘Aanvaard dat. Als je tegen een paar dingen aanloopt die echt niet kunnen, dan moet je daar gewoon wat van zeggen. Verder is het zaak om je te berusten. Dan gaat-ie het snelste weg.’

Dat deed ik dus, zo goed als ik kon. Als ik iets zei als ‘niet naast het toilet plassen’ of ‘liever geen natte onderbroeken in de gang laten slingeren’ of ‘zet maar geen hete pannen op de bank’, dan leek hij wel te knikken. Na een tijdje dacht ik: hij knikt alleen uit beleefdheid, of omdat hij wil dat ik hem met rust laat.

Die natte onderbroek moet ik misschien even uitleggen. Weer of geen weer: elke dag om vijf uur ’s middags sprong de bezoeker in het vennetje achter het huis. Hij liep ernaartoe in zijn onderbroek, dook vanuit stilstand vanaf de steiger, zwom precies vier minuten zwaar ademhalend – briesend bijna – heen en terug. Zonder handdoek, op blote voeten, druipend en onder het kroos, trippelde hij dan weer terug, hing vervolgens die onderbroek te drogen op de verwarming en deed een dutje in de logeerkamer. Als ik thuis was liep ik naar boven om vanuit het schuine dakraam het zwemritueel te bekijken. Het voelde steeds meer alsof ik een natuurfilm maakte. Ik bracht routines in kaart, probeerde een logische verklaring te vinden voor alle dagelijkse handelingen, probeerde naar aanleiding van mijn observaties te voorspellen wat zou gebeuren – hoelang het zou duren, wat ik het beste kon doen. Bang was ik niet, wel moe. Ik sliep slecht, kreeg last van mijn nek. Op den duur kon ik mijn hoofd nog maar amper bewegen. Verder ging het wel.

Alleen Jessica wist van de bezoeker. Ik schaamde me voor de buren, maar die zagen natuurlijk ook elke dag een vreemde man het water ingaan. Inmiddels was het winter, maar hij zwom nog steeds. Dus na een hele zondag twijfelen en twee glazen wijn, vermeldde ik het toch maar in de buurtapp. Geen zorgen, alles gaat goed, maar sinds een tijdje heb ik een bezoeker, schijnt de beste te overkomen. Ik houd jullie op de hoogte. Dit is fijn van ouder worden, dacht ik. Hier had ik een jaar of wat geleden maanden over gedaan.

Moedig dat je dat met ons deelt, appte iemand. Kut zeg, sterkte, zei de buurvrouw van 34-a. De buurman van 48 stuurde een linkje naar een homeopaat. Hij had zelf nog nooit een bezoeker gehad, maar die homeopaat had hem destijds enorm geholpen met een hardnekkige migraine en zijn vrouw ging erheen voor haar schildklier, dus misschien is het ook wel wat voor jou, appte hij.

Ik googelde de homeopaat en maakte meteen een afspraak. Hij woonde best ver weg, maar wel op een mooie plek in de bossen waar ik altijd al eens heen wilde. Pas over drie maanden had hij plek. Ik vond het niet vervelend om te wachten.

Al met al was mijn leven door de komst van de bezoeker behoorlijk in beweging gezet. Ik maakte langere dagen op kantoor om mijn huisgenoot zoveel mogelijk te ontlopen. (Nog een goede tip van Jessica.) Mijn baas had dat zelfs opgemerkt. Hij achtte de kans groot dat wanneer mijn manager Arnold zou overstappen naar HR, dat ik dan ‘bovenaan zijn lijstje stond’ om ‘een volgende stap te maken’. Hij beloofde het al volgende week in de procescirkel op de agenda te zetten.

Voor mijn nek ging ik inmiddels naar een fysiotherapeut. (Ik volgde nu echt alles blind op wat Jessica me aanraadde.) Hij heette Carlo, had altijd Radio 10 Gold opstaan en bezat een paar enorme handen. Soms dacht ik dat hij met me flirtte. Maar ik durfde hem niet eens aan te kijken, stortte me meteen op die behandeltafel en bewoog niet meer. De schaamte voor mijn hele aanwezigheid in die ruimte was simpelweg te groot. Door dat gat in die massagebank zag ik blote voeten in felblauwe Crocs. Carlo stelde vragen als: ‘Hier voel ik spanning, voel jij dat ook?’ En dan masseerde hij mijn nek en schouders zo belachelijk goed dat ik langzaam opsteeg en mijn ogen wegrolden in hun kassen. Ik kwam dan zo rozig en loom thuis dat ik een dutje moest doen. Maar ik kon pas gaan liggen als onder de deur van de logeerkamer geen licht meer scheen.

Jessica bestookte me met linkjes naar academische artikelen in het Engels in de kleinste lettertypes en met ontelbare eindnoten. Door de jaren heen waren tientallen onderzoeken gedaan naar het fenomeen. Ik las dat het in verreweg de meeste gevallen ging om mannelijke bezoekers. Soms waren de vrouwen ‘bezoekend’, slechts zo’n 11% van de onderzoeksgroep. Meestal waren de bezoekers tussen de negenendertig en tweeënvijftig jaar oud. Op dat gegeven beten wetenschappers al jaren hun tanden stuk. Ik schatte mijn bezoeker op een jaar of zesenveertig. Wanneer ik het hem vroeg, gaf hij geen antwoord. Er was nog geen onderzoek gedaan naar het fenomeen bezoeker in combinatie met winterzwemmen. Maar het leek mij zeker dat er een verband was.

Diverse remedies werden voorgeschreven door een scala aan geneesheren en -vrouwen, van priesters, chirurgijnen, homeopaten, hypnotiseurs, tot reformhuisconsulenten. In de kern bestonden al hun behandelingen uit meditatie: kalmeren en accepteren, waarna de aanwezigheid van de ongenode gast minder zwaar op het gemoed kwam te liggen en de kans toenam dat de bezoeker vertrok.

Op een nacht kwam hij mijn slaapkamer in. Het stelde niet zoveel voor, ik bedoel, dit is geen thriller of zo. (Dat vertelde ik de volgende dag ook meteen aan Jessica.) Ik was nog wakker. Het leeslampje had ik net uitgeknipt, maar het was volle maan en dan heb je ook nog de lantaarnpaal voor het huis die door de kieren van de gordijnen schijnt. Daar stond hij dus ineens, in de deuropening. Ik verlamde. Hooguit had ik met mijn ogen kunnen bewegen om zo een computergestuurd spraaksysteem in actie te zetten. Dan nog had ik door de paniek niet geweten welke letters en woorden te typen. Hij liep langzaam richting het bed, schoof het dekbed opzij en ging naast me liggen. Ik lag op mijn rug. Bewoog niet. Durfde nauwelijks adem te halen. Hij bewoog ook niet, lag op z’n zij en keek naar me.

Als iemand later aan me zou vragen of hij dreigend keek, of liefdevol, wakker of vermoeid, gespannen of ontspannen: ik weet het niet. Ik vermoed dat door al die maanden dat hij al in mijn huis had gebivakkeerd, en alle irritatie en angst en onvrede die ik had moeten wegdenken, langzaam mijn intuïtie en gevoel waren uitgeschakeld. Ik kon niks meer inschatten. Ik kon niets meer voelen. Ik stond uit. De hele nacht heb ik met mijn ogen open in bed gelegen. Totdat mijn wekker ging. Hij sliep nog. Nog geen twintig minuten later fietste ik naar kantoor.

Inmiddels werd al mijn vrije tijd verslonden door zelfzorg. Ik fietste van yoga­les naar Carlo, mijn meditatie-app en stappenteller dicteerden mijn leven. De afzuigkap stond vol voedingssupplementen en de stapel zelfhulpboeken op het sinaasappelkistje naast mijn bed groeide met de dag. Ik leerde steeds meer over mezelf.

‘Ik zit in de fase,’ vertelde ik aan Jessica, op hetzelfde terras als destijds, het was intussen lente geworden, ‘dat ik bewondering heb voor de bezoeker. Wat als ik zo zou kunnen leven?’

Jessica had me ontboden. Zo voelde het, tenminste. ‘Het duurt te lang Suus, ik heb nog nooit gehoord dat een bezoeker zo lang blijft. Dit is niet goed voor je.’

‘Maar als ik een beetje, ook maar een héél klein beetje kan worden als de bezoeker, dan zou mijn leven te gek zijn. Dan ben ik zo stabiel, zo zelfverzekerd, zonder bezit, onafhankelijk.’

Jessica keek me bezorgd aan, dat zag ik heus wel. Het was ook behoorlijk onconventioneel wat ik zei. Maar ik zag het heel helder allemaal: die bezoeker, die hoefde helemaal niet weg. Hij was mijn wandelende levensles. Mijn ademend zelfhulpboek, wiens aanwezigheid me er elke minuut aan herinnerde wat ik allemaal nog moest leren.

‘Wanneer heb je een afspraak met die homeopaat?’ vroeg ze, terwijl ze met duim en wijsvinger de takjes munt uit haar glas plukte.

‘Morgen,’ zei ik.

‘Goed zo. Misschien kan hij nog wat doen.’

De homeopaat woonde zo afgelegen dat Carlo aanbood om zijn auto te lenen. Eindelijk had ik de moed gevat en verteld over de bezoeker. Hij bleef maar vragen waar al die spanning toch vandaan kwam. Zulke verkrampte nekspieren kende hij alleen van professionele gewichtheffers en mensen die een zwaar ongeluk hadden gehad. Nu keek hij naar me zoals Jessica naar me keek.

Dus daar reed ik midden in een wolkbreuk door het bos, op zoek naar een felgele brievenbus naast een eik en een roestig hek. De ruitenwissers van de Ford Focus waren niet snel genoeg om de stortbui te weerstaan. Ik had af en toe een seconde zicht en reed stapvoets over de onverharde weg.

Een kwartier later lag ik al op een behandelbank met mijn schoenen uit en met mijn beide armen naar het plafond gericht. De homeopaat opende een houten doosje met tientallen kleine flesjes. Uitleg volgde. Hij zou de flesjes naast mijn oren en neus houden en dan moest ik zo hard mogelijk ja roepen. Tegelijkertijd zou hij krachtig tegen mijn armen duwen en dan moest ik tegendruk geven. Zo kon hij mijn weerstand meten.

‘Daar gaan we,’ zei hij. Hij pakte de eerste ampul, en duwde tegen mijn armen.

‘Ja,’ zei ik en gaf zo veel mogelijk tegendruk.

De man was minstens een kop kleiner dan ik. Pezig bovendien. Ik was bang dat ik hem omver zou zwiepen met mijn armen, maar ik ben nogal volgzaam en bood dus maximaal tegenwicht, terwijl hij tegen mijn armen bleef duwen. Als ik onverhoopt ineens mijn armen slap zou houden, zou hij met volle kracht met zijn hoofd tegen de muur knallen.

‘Deze,’ zei hij en hij duwde weer.

‘Ja,’ zei ik.

‘Harder!’ riep hij, terwijl hij ineens veel meer kracht zette. Dat kleine mannetje bleek vreselijk sterk.

‘Ja!’ riep ik.

DEZE.’

JA!’ riep ik.

‘Harder!’ Hij duwde nu met werkelijk alle kracht in dat lijfje.

‘JA!’ Schreeuwde ik.

‘DEZE!’ schreeuwde hij.

‘JA! JA’ schreeuwde ik terug.

Hij duwde zo hard dat mijn armen begonnen te verzuren. Er stroomde ook al een tijdje geen bloed meer naartoe, natuurlijk. Toch hield ik vol.

Na afloop noteerde hij alles uitgebreid in een paarse multomap. Ik zat op een krukje naast de behandeltafel. Mijn armen tintelden. Het lukte me amper stil te blijven zitten. Het voelde alsof iets borrelde in mijn lijf. Alsof energie door mijn aderen raasde.

Toen hij klaar was met schrijven, keek hij me streng aan. ‘Dus als ik het goed begrijp: jouw huis is groot genoeg, in principe,’ zei hij. ‘En hij eet niet veel, hij praat niet en overdag ga je naar je werk. Dus vooral in de weekenden schuurt het, begrijp ik?’

Ik knikte.

‘Zie het als een kans. Je kunt vrienden zien. Een nieuwe sport beoefenen. Je kunt gaan klimmen, zingen, verliefd worden. Och, ik denk echt dat je dat goed zou doen: ga meer naar buiten! Dat huis uit!’

Ik knikte opgewekt. Dit klonk echt goed.

Hij opende een la van de enorme stalen archiefkast in de hoek van de praktijkruimte. Ik kreeg een flesje met een pipetje overhandigd. ‘Dit is wat je moet doen, Suzanne: drie keer per dag, drie druppels op de binnenkanten van je polsen. En dan wrijf je ze over elkaar. Twintig keer linksom, twintig keer rechtsom. Sluit je ogen, blijf langzaam wrijven en zeg tegelijk: ik hou van mezelf, ik hou van mezelf, ik hou van mezelf.’

Ik kreeg een demonstratie. Met het pipetje bracht hij de druppels aan en begon langzaam zijn polsen over elkaar te wrijven. Ik bewoog zachtjes mee. Toen zei hij: ‘Ik hou van mezelf, ik hou van mezelf, ik hou van mezelf.’ Samen bleven we het herhalen. Met onze ogen dicht. Al bij de vierde keer stroomden de tranen over mijn wangen. Het was, al met al, best magisch wat er gebeurde.