Zijn wij soms een volk van Švejks?

Over De brave soldaat Švejk

Kees Mercks

‘Dè grote schelmenroman van de 20e eeuw is De avonturen van de brave soldaat Schwejk in de Eerste Wereldoorlog (1920-23; 3 dln.) van de Tsjechische schrijver Jaroslav Hasek.’ Dit beweert ensie.nl op haar website.1 Dat is een hele eer, maar de vraag is of deze bewering wel helemaal klopt, anders gevraagd: doet zij recht aan de typering ‘schelmenroman’?

Voor mijn nieuwe vertaling van De brave soldaat Švejk van Jaroslav Hašek, voor het eerst direct uit het Tsjechisch, heb ik voor het omslag deze verkorte titel gekozen en de volledige titel, met ‘De lotgevallen van’ en ‘in de Wereldoorlog’, uitsluitend op de titelpagina van het boek vermeld. De verkorte titel leek me om esthetische reden aantrekkelijker (kort en krachtig) en ook verantwoord omdat de ‘brave soldaat Švejk’ sinds het uitbrengen van de roman een begrip is geworden.

Hašek moest tijdens de Eerste Wereldoorlog in militaire dienst, maar werd pas in februari 1915 gemobiliseerd. Na de keuring in Praag diende hij zich te melden bij het 91ste Infanterieregiment in České Budějovice (Zuid-Bohemen) om vandaar uitgezonden te worden naar het oostfront. Die reis verliep via Wenen zuidwaarts naar Bruck an der Leithe en vervolgens ging het in oostelijke richting naar Noord-Hongarije door om daarna via Oost-Slowakije naar Galicië af te buigen dat in het – tegenwoordige – zuidoosten van Polen en noordwesten van Oekraïne lag. Het was een zware tocht van zo’n 1250 kilometer die voor het grootste deel per trein en aan het einde ook te voet werd afgelegd.

Het 91ste Infanterieregiment was geformeerd om onwillige Tsjechische en Slowaakse soldaten in één legereenheid onder te brengen. Zij moesten meevechten met het Oostenrijks-Hongaarse leger tegen hun mede-Slaven, de Russen, wat velen tegen de borst stuitte. Uiteindelijk zouden ze massaal overlopen naar de Russen, zo ook Hašek, en wel in september van hetzelfde jaar. Voor zijn roman creëerde hij als hoofdfiguur de ‘brave’ soldaat Švejk, die hij dezelfde tocht liet afleggen als hijzelf had ondernomen, met uitzondering van zijn oversteek naar de ‘vijand’. Aangezien de roman door het overlijden van de schrijver onvoltooid bleef, weten we niet of ook Švejk hetzelfde zou hebben gedaan als degene die hem literair gestalte gaf, al lijkt dit hoogst waarschijnlijk.

Vanwege die veldtocht is de De brave soldaat Švejk in de eerste plaats een (anti)oorlogsroman. Hašek heeft echter nauwelijks deelgenomen aan de gevechten, behalve dat hij destijds een aantal Russen krijgsgevangen heeft gemaakt, maar in zijn roman laat hij Švejk zelfs helemaal niet bij oorlogshandelingen betrokken raken. Hooguit hoort hij ervan of ziet hij de gevolgen op het terrein dat ze doorkruisen. Zo blijft het krijgsgeweld zelf op de achtergrond en is de focus met name gericht op Švejks ondermijnende handelen ten opzichte van zijn meerderen, onder wie een veldaalmoezenier en een officier. In beide gevallen is hij hun hulpje, een bediende, die in vroeger tijden werd aangeduid als (officiers)oppasser, een term die enige verwarring kan veroorzaken over het feit wie er op wie past. Het gaat hier om een klassieke meester-knechtverhouding, iemand van een militair lagere orde tegenover zijn meerdere. In dit opzicht komt die verhouding overeen met de situatie in de klassieke schelmenromans, waarin de schelm zijn diensten aanbiedt aan zijn meester.

Švejks meerderen worden horendol van hem omdat hij zich altijd serviel opstelt, schijnbaar domme dingen doet of zegt, maar steeds als overwinnaar uit de strijd komt. De slimme dingen die hij doet en zegt, lijken op die van een schelm, maar moeten tevens gezien worden als rebellerend gedrag van een soldaat tegenover zijn superieur, van een Tsjech in het Oostenrijks-Hongaarse leger, waarvan hij het gezag met zijn quasionschuldige gedrag als het ware uitholt en ridiculiseert. Als je De brave soldaat Švejk al zou willen typeren als oorlogsroman, dan in elk geval als antioorlogsroman en een met een schelm als protagonist.

De schelmenroman heeft meestal een episodische structuur: de hoofdpersoon trekt van A naar B naar C enzovoort, flikt steeds iets, maar weet telkens zijn hachje te redden. Bij Švejk is iets dergelijks aan de hand. Niet alleen reist hij fysiek etappegewijs van A naar B en tot in het absurde tot helemaal aan het oostfront, ook de hoofdstukjes waarin dit wordt beschreven, zijn ongeveer even lang, wat te maken heeft met hoe Hašek zijn roman door de sociale omstandigheden waarin hij verkeerde, wel moest schrijven.2 Nadat hij was overgelopen naar de Russen en geïnterneerd werd in de buurt van de huidige hoofdstad van Oekraïne, Kyiv, trok hij in 1918 – dus na de Oktoberrevolutie te hebben meegemaakt – naar Moskou om daar lid te worden van de bolsjewistische partij en in dienst te treden van het Rode Leger. Pas in december 1920 keert hij terug naar Praag, waar hij in de nieuw gestichte republiek Tsjechoslowakije met argusogen in de gaten wordt gehouden. Er loopt een gerechtelijk onderzoek naar zijn indiensttreding bij een vreemd leger en naar bigamie omdat hij in Rusland met een Russische is getrouwd, zonder zich van zijn Tsjechische vrouw te laten scheiden.

Hij heeft nauwelijks geld om van te leven en begint daarom te schrijven aan zijn roman. Voor elke aflevering krijgt hij een voorschotje van zijn uitgever, bij wie hij zelfs enige tijd logeert omdat hij geen vast adres heeft. Deze afleveringen worden vervolgens door hen beiden in cafés aan de man gebracht. In maart 1921 is de eerste klaar. In die zin zou de roman ook een colportageroman genoemd kunnen worden, al zegt dit niets over de inhoud.

In augustus van hetzelfde jaar verhuist Hašek naar de provincie, omdat de grond in Praag hem te heet onder de voeten wordt. Hij vestigt zich in Lipnice aan de Sázava en schrijft hier de rest van zijn roman, die hij dicteert aan de plaatselijke veldwachter. De boekuitgave, geïllustreerd door Hašeks goede vriend Josef Lada, zou tot 1926 op zich laten wachten. Dit heeft de auteur niet mee mogen maken, gesloopt door overmatig drankgebruik en een slechte lichamelijke conditie overlijdt hij op 3 januari 1923 in Lipnice en krijgt hij op de plaatselijke begraafplaats een sober graf.

De auteur is dood, leve De brave soldaat Švejk, die een zegetocht door de wereld zou maken met name dankzij de snelle vertaling in het Duits van Grete Reiner die in hetzelfde jaar van de boekuitgave zou verschijnen. De roman werd in meer dan vijftig talen vertaald, waarbij de meeste vertalers dankbaar gebruik maakten van deze oervertaling.

De ontvangst van de roman in de nieuwe republiek Tsjechoslowakije was echter, over het algemeen genomen, negatief. Een grappenmaker en deserteur als Švejk werd niet representatief bevonden voor de dappere, ernstige en vaderlandslievende Tsjechische soldaat in de Wereldoorlog. ‘Zijn wij soms een volk van Švejks?’ luidde de vraag na de oorlog in conservatieve kringen. Alleen links-progressieven hadden grote waardering voor de ‘plebejische’ figuur Švejk, die het met zijn grappen in zijn eentje opnam tegen het gehate Oostenrijkse leger. Hierin onderscheidt de roman zich van de schelmenroman, het gaat namelijk bij Švejk niet om het in de schelmenroman gebruikelijke bedonderen van de onnozele burgerman. De onderliggende laag van Hašeks roman is enerzijds de politieke frustratie van eeuwenlange onderdrukking van Bohemen door het Oostenrijkse Habsburgse Rijk en anderzijds prozaïscher van aard: een verslaafdheid aan drank en eten, wellicht ook om de oorlog en de legerdiscipline psychisch te verlichten.

Een dergelijke verdieping, waarvan de symptomen in de roman voortdurend aan de oppervlakte komen, is ongebruikelijk voor het genre van de schelmenroman. Bovendien wijken juist bepaalde karakteristieke scènes in Hašeks werk af van de lineaire structuur van de schelmenroman. Een goed voorbeeld hiervan is de dwaaltocht die Švejk onderneemt, wanneer hij, goedgemutst zijn pijpje rokend, zich in de winterse kou te voet van Tábor, waar hij de trein heeft gemist, naar de garnizoensplaats České Budějovice begeeft. Hij doolt dan in een cirkel om het plaatsje Putim heen, steeds de weg vragend, terwijl deze voettocht tegelijkertijd bij wie hij tegenkomt de vraag oproept: is hij een landloper, dief of gedeserteerde soldaat? Hieraan zou je kunnen toevoegen of die tocht niet symbolisch is voor het zoeken naar een doel van een oorlog, of zelfs van het leven? Dergelijke existentiële vragen liggen zelden onder het oppervlak van een schelmenroman.

Ook andere passages onttrekken zich aan de narratieve rechtlijnigheid, zoals de droom van de alom gehate cadet Biegler, die gesneuveld in een kapotgeschoten auto naar de hemel rijdt om daar engelen en God te ontmoeten. Deze is omringd met portretten van keizerlijke hoogheden en generaals, waardoor een quasimetafysisch tintje aan de roman wordt toegevoegd. Of de absurd lange lijst van titels van nog te schrijven boeken van bataljons­geschiedschrijver Marek, in wie Hašek eveneens autobiografische elementen heeft verwerkt. En ten slotte is er dat merkwaardige einde (dat geen einde is): eerst wordt Švejk krijgsgevangen gemaakt door zijn eigen leger omdat hij rondliep in een voor de grap geleend Russisch uniform en pas na veel moeite bij zijn eenheid terug kan keren. Ook hier wordt de fysieke rechte lijn naar het oostfront onderbroken wanneer het bataljon met een bocht naar het achterland trekt.

In feite is dit afwijken van de rechte lijn eveneens al aanwezig in de grappen die Švejk uithaalt. Op meesterlijke wijze weet hij steeds maar weer de kern van de zaak te ontwijken, zoals meteen in het begin al blijkt uit een gesprek met zijn dienstbode mevrouw Mül­lerová, die hem meedeelt dat ‘onze Ferdinand’ is doodgeschoten, waarmee ze doelt op de moordaanslag op aartshertog Frans Ferdinand, de beoogde opvolger van keizer Frans Josef I, een gebeurtenis die nota bene de aanleiding zou worden van de Eerste Wereldoorlog. In plaats van hierdoor in shock te geraken riposteert Švejk: welke Ferdinand, ik ken er twee, en noemt dan een drogist en een paardendrollenraper. Als zijn dienstbode hem zegt dat het om de troonpretendent gaat, is Švejk alleen geïnteresseerd in het wapen waarmee hij is doodgeschoten, en in de nette kleding van de aanslagpleger waardoor deze aan de aandacht zou zijn ontsnapt van de politie. Aan beide uitwijkacties knoopt Hašek bovendien zijdelingse anekdotes vast die de aandacht op de kern van de zaak nog verder afleiden.

In de hierop volgende scène in café De Kelk probeert geheim agent Bretschneider Švejk op een anti-Oostenrijkse uitlating te betrappen, en als dit na ettelijke ontwijkende antwoorden (omwegen) van Švejk eindelijk lukt en hij hem arresteert, vindt Švejk dit tegen de verwachting van de lezer in helemaal geen ramp, maar eigenlijk wel lollig. Dit in tegenstelling tot hoe kroegbaas Palivec in dezelfde scène zijn arrestatie beleeft: hij is ten einde raad, want diens bestaanszekerheid stort in als hij celstraf krijgt. Hier zie je binnen één, in twee delen opgeplitste scènes zowel het slimme ontwijkgedrag van Švejk tegenover Bretschneider als dat van Palivec tegenover Bretschneider, maar met een verschillend effect. Ook deze omkering kan gezien worden als een afwijking van de lineaire lijn.

De conclusie is dat de rechtlijnigheid zich vooral voordoet in de opeenvolging van episodes, samenhangend met de afgelegde etappes, maar dat er binnen de episodes andere structuren werkzaam zijn, zoals circulaire, afbuigende, ontwijkende en contrastieve. Hierdoor ontstaat een veel complexere structuur dan die van de schelmenroman, terwijl ook de donkere achtergrond van het dreigende oorlogsgeweld en als mogelijke compensatie hiervan, de grappen, drank- en vraatzucht, voor een veel dramatischere inhoud zorgen van De brave soldaat Švejk dan doorgaans het geval is in een schelmenroman. Maar net als in de schelmenroman houdt de vindingrijke protagonist soeverein stand en behoudt hij de sympathie van de lezer.


NOTEN


1 ensie.nl/literatuur/schelmenroman

2 Voor een biografische schets van Hašek, zie het nawoord bij mijn nieuwe vertaling van de roman, die tegen het einde van dit jaar bij uitgeverij Pegasus zou moeten verschijnen.