Een klein palaver

Literatuur en televisie

Margriet de Koning Gans

Boekenprogramma’s zijn rampzalig. Tenminste, wat kijkcijfers betreft – en daarom mag het Nederlandse lezerspubliek zichzelf maar in de handjes knijpen als er überhaupt één programma een poosje op de buis verschijnt. Nadat het zondagochtendprogramma Boeken van de VPRO, dat door lezers jarenlang trouw werd gevolgd, de pijp aan Maarten had gegeven, ontstond een vacuüm dat pas na verloop van tijd werd gevuld door Mondo. Het besteedde aandacht aan verschillende kunsten. Er was ook een momentje voor een boek ingeruimd. Dat ging gepaard met een flitsgesprek tussen de enthousiaste presentatrice en de auteur, een gesprek(je) dat telkens in bewondering bleef steken. Je kan nu eenmaal niet duiken in een poedelbadje: diepte vereist ruimte.

Een paar seizoenen later was de beurt aan weer een echt boekenprogramma, Brommer op zee, vernoemd naar het korte verhaal van Maarten Biesheuvel uit 1972. De presentatoren Ruth Joos en Wilfried de Jong benaderden de besproken boeken ieder op hun eigen manier. Evenals Mondo was het een potpourri van programmapunten, met als hoofdmoot een interview met de auteur van een recent verschenen boek. Ook Brommer is weer van de buis gehaald (later werd er toch een doorstart beoogd, maar toen waren de medewerkers al vertrokken naar nieuwe horizonten) en wordt vervangen door Özcan Akyol, die met schrijvers en burgemeesters over boeken mag praten. Het zal me benieuwen hoelang dit programma nu weer op de buis mag blijven. Televisie en literatuur: het blijft tobben.

Hoewel mopperen op de ondermaatse waardering voor de Nederlandse literatuur wat al te vaak gepaard gaat met een lofrede op de ons omringende landen, is niet anders te stellen dan dat de Duitsers het beter aanpakken. Beroemd is het televisieprogramma Das Literarische Quartett van de ZDF, dat in 1988 werd opgericht door de machtige en gevreesde literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki. Het heeft onder andere de Deutsche Fernsehpreis gekregen, het equivalent van onze Gouden Televizier-Ring – hoewel ik betwijfel of de Duitsers Chateau Meiland zouden bekronen. Vier literatuurkenners praten in Das Lite­rarische Quartett een uur lang over vier pas verschenen romans. Iedereen introduceert een boek dat hem of haar heeft geboeid en dan ontvouwt zich een gesprek: overzichtelijk en aantrekkelijk. Na de dood van Reich-Ranicki is Das Literarische Quartett overigens gewoon doorgegaan.

Een ander lichtpuntje heb ik al zappend gevonden (inderdaad, sommigen doen nog steeds aan lineair televisiekijken). TV5Monde heeft een aantal avonden per seizoen een boekenprogramma dat klinkt als een klok. Let op, het duurt maar liefst anderhalf uur. Het heet La Grande Librairie en bestaat sinds 2008. Ingrediënten: één thema, een gespreksleider en vier schrijvers die recent een boek hebben geschreven dat aansluit bij dat thema. Eveneens overzichtelijk én aanstekelijk, want de deelnemers van La Grande Librairie vinden het overduidelijk heerlijk om met vakgenoten over hun werk van gedachten te wisselen. Zo was een aflevering in oktober 2022 gewijd aan Annie Ernaux, die net de Nobelprijs voor Literatuur had gekregen. Het resultaat was een levendige en interessante discussie.

Andere thema’s van La Grande waren afgelopen najaar onder meer ‘Mots croisés’ en ‘Affaire de justice’. Iedereen in Frankrijk krijgt op de middelbare school en universiteit een paar jaar filosofie, want Fransen vinden het belangrijk om helder te denken en elkaar daarin te vinden. In ‘Affaire de justice’ kwam als eerste een boek over het proces tegen de daders van het bloedbad in het Bataclan-theater in Parijs aan de orde. En dan worden interessante opvattingen gedeeld. Bijvoorbeeld dat rechtspraak ook taal en theater is. Datzelfde thema was ook ingebed in het volgende boek, waarin een slachtoffer centraal stond dat niet zo onschuldig leek als ze zich zelf voordeed. Haar advocaat had dat buiten het voetlicht gehouden en de rechter liet het na om door te vragen. De schrijfster had haar thema overigens ontleend aan een tekst van Marguerite Duras, die ze dan ook voluit citeerde.

In ‘Mots croisés’ wijdden de deelnemers uit over hun bijzondere band met taal. Van één was de moeder lerares Engels en omdat ze hem die taal had bijgebracht, leerde hij als jongetje dat de Engelsen vreselijk verschillen van Fransen, maar nog steeds onvoldoende naar zijn zin. Daarom verzon hij samen met zijn broertje een eigen taal. Ze gingen woorden achterstevoren uitspreken, net zoals we in onze jeugd de geheime p-taal hadden. Deze auteur stond er zelfs op om de ‘Marseillaise’ achterstevoren te zingen en het leukste, daar hield hij even voor stil, om zo de aandacht erop te vestigen, was het refrein: dat was niet langer Marchons, marchons, maar Charmons, charmons – dat klonk toch heel wat vriendelijker. Je ziet dus dat woorden een ander karakter krijgen en dat maakt je bewuster van wat je zegt.

Elke taal heeft eigen rijkdommen. Dat had een schrijfster in diezelfde aflevering ervaren, toen ze over oude Griekse teksten gebogen zat. De nieuwe dimensie in haar leven was hun manier van denken, hun verhouding tot de wereld, hun onderzoekende geest. Letterlijk geestverruimend. Ze ondervond ook dat de oude Grieken woorden hanteerden die daarna verloren gingen. We kunnen wel raden wat ze zo ongeveer betekenen, maar hun nuances laten zich niet meer achterhalen. Misschien valt dat treurige gegeven te pareren met enige hoop: zo wist circa anderhalf millennium lang niemand hoe een door niets gestaafde koepel als die van het Pantheon te bouwen, maar dat hebben we weer uitgevogeld.

De derde schrijver wilde juist ‘achter de woorden en de taal verdwijnen’. Hij verduidelijkte dat aan de hand van het verhaal ‘Bartleby, the Scrivener: A Story of Wall Street’ van Herman Melville, uit 1853. Bartleby is een klerk op een notariskantoor die de hele dag kopieën van aktes moet schrijven. Hij wordt overladen met werk, omdat hij zo punctueel is. Maar op een dag krijgt hij weer een zoveelste verzoek om een dossier te corrigeren en zegt hij: ‘I would prefer not to.’ Dat blijft Bartleby voortaan op elk verzoek zeggen. De schrijver had in navolging daarvan een roman geschreven, Célidan disparu. De schrijvers voerden een geanimeerd gesprek, doorspekt met humor, waaraan een laatste indrukwekkende bijdrage werd geleverd door een jonge schrijfster uit Calcutta. Ze was in het Bengaals grootgebracht en wilde niets onaardigs over haar moedertaal zeggen, maar ze vond wel dat die niet de mogelijkheid gaf om iets buiten de gebaande paden te zeggen. Het Engels, haar tweede taal, was in haar wereld vooral bedoeld voor het zakenleven, de economie, en reikte niet veel verder. Toen ging ze in Frankrijk studeren en moest ze Frans leren. Een openbaring. Ineens werd voor haar duidelijk dat het Bengaals geen woorden heeft voor liefde, haat, seksualiteit, feminisme, zelfbewustzijn en andere emoties. Haar moedertaal ontbeert die woorden omdat op die zaken taboes rusten. En waar je het niet over kan hebben, dat bestaat niet. Nu wilde de schrijfster alleen nog maar in het Frans leven en praten en werken. Zo voelde ze zich tenminste een mens. Als ik in Parijs had gewoond, dan was ik na afloop van die programma’s wel even bij de boekhandel binnengelopen.

Literatuur op de televisie werkt veruit het beste als schrijvers met elkaar over hun boeken praten. Vreemd genoeg is die insteek vanzelfsprekend voor een muziekprogramma. Daar spelen de musici en vertellen iets over de componist of hun instrument. En dan luistert het publiek. Net zoals wanneer dansers dansen, dan kijkt het publiek. Waarom willen programmamakers dat concept niet toepassen op literatuur? We hebben tenslotte het destijds beroemde voorbeeld van de boekenprogramma’s van Adriaan van Dis. Misschien is het een ideetje, voor als Hilversum weer eens toe is aan een nieuw format.