Gedichten

Marieke Lucas Rijneveld

De schemering van het geweten


Wij zijn naaktslakken zegt het meisje, overal waar we komen laten

we een spoor achter, niet om de weg terug te vinden maar om ons

zelf niet kwijt te raken, hebben ooit ons huis verloren toen we te snel

wilden oversteken, tonen elkaar de kalkbulten op onze ruggen waar

de fundering en hoe het zo is gekomen- bij schemering pas de dag

opzoeken heeft iets weg van spijbelen zonder machtsvertoon van je

niet willen overgeven aan juf of regels- er wordt zout over onze

koppen gestrooid om het verdriet op te lossen en alles wat we aan

de straatstenen zijn verloren, zelfs de liedjes die we mee-neuriën zijn

in ons hoofden geplant: wie een ontaarde jeugd heeft gehad, kent

inmiddels zijn klassiekers. Om de hoek kopen we een ijsje, proberen

trots en afhankelijkheid van elkaar te scheiden als discospikkels van

softijs op onze tongen, eerst de kraak dan de zachtheid, en ik fluister

dat ik bij haar blijf tot het eind der dagen, het hoorntje is zo taai dat ik

er een metafoor bij zou kunnen verzinnen, maar we moeten hier alles

afleren wat steeds om geruststelling vraagt, beweeg mijn kruis te veel

tegen matras en knuffel, maak soms daders van ze of de vrouw in de

jurk die in het huis woont die pas bij fantasie een voordeur krijgt, iets

met ontblote billen en eenmaal jongen geworden laat ik mij smelten

tot de zesjarige die als een weekdier gevangen in jampotje door glas

vergroot werd tot wie hij niet was: soms moet je ergens de deksel van

open laten om te zien of er gedacht word aan ontsnappen, mocht er

aan gedacht worden is er een reden om een pincet aan te schaffen,

wat we uitpluizen kunnen we nooit meer hetzelfde in elkaar zetten,

zie je er zitten kriebelbeestjes in mijn buik want wie mij beweegt houdt

niet van overleg. Het meisje zegt dat het geweten de gedaante heeft

van een opgezette vogel, dat zij eeuwig loeren maar nooit toe zullen

happen, dat er in jagen niet geschoten hoef te worden, enkel aan

gedacht, zoals ik haar hand vasthoud, tegelijkertijd denk aan hoe ik

voor een laatste brief mijn nieuwe vulpen zou gebruiken, haar weg zal

schrijven om te verbloemen dat er bij te weinig afstand nog maar twee

geodriehoeken tussen ons in passen, mijn hart net als mijn rekenschrift

vol met optelsommen en verkeerde uitkomsten staat.