Gedichten

Delphine Lecompte

De zwarte beha die een strandherinnering werd


De bovenbuurvrouw van de voormalige vrachtwagenchauffeur drinkt sherry

Aan de lopende band, haat mannen, en heeft vijf katten

Toch is ze allesbehalve een heks of een cliché

Ik mag haar graag, ze doet mijn was en geeft me kliekjes tandspoelmiddel

Wanneer ze ziet dat ik worstel met mijn gebit – ik worstel vaak met mijn gebit.

Vandaag heeft ze het moeilijk; het is exact vijf jaar geleden

Dat haar ex-man haar de trap op sleurde en haar schedel trachtte in te slaan

Met een strijkijzer of stoomgenerator; hij dacht dat het gelukt was

De bovenbuurvrouw deed alsof ze dood was, haar ex-man zocht nog even

Naar een tweedehandse stacaravan op de computer, at een half blik ravioli

En toen vertrok hij en kon de bovenbuurvrouw eindelijk de ambulance bellen.

Ik wil de bovenbuurvrouw troosten, maar de voormalige vrachtwagenchauffeur zegt:

‘Nee, ik wil nog een kwartier staren naar je nieuwe zwarte beha, hem dan zachtjes losklikken,

Koortsig van je bovenlijf trekken, en spelen met je tepels zoals ik vroeger op het strand

Speelde met de schildpadvormpjes die je moest vullen met hard zand en omkeren.

Als dat goed lukte dan had je de perfecte schildpad met een rug vol gelijke vierkantjes.’

De voormalige vrachtwagenchauffeur staart tien tellen naar mijn nieuwe zwarte beha,

Klikt hem met grote moeite en handen bevend van anticipatie en alcoholmisbruik los,

Trekt hem inderdaad koortsig van mijn bovenlijf, en speelt dan met mijn tepels

Zoals elke heteroseksuele man die ik tegenkwam: gelukzalig, onhandig en verward

Terwijl hij zich verliest in mijn tepelhoven denk ik aan de Poolse kassierster

Van de dichtstbijzijnde supermarkt, er wordt beweerd dat ze ’s nachts op pad gaat

Om paarden open te rijten met scalpels en te vullen met okkernoten – als in een sprookje.

De voormalige vrachtwagenchauffeur neemt me mee naar zijn slaapkamer

Hij trekt mijn broek en slipje uit en hapt goudvisachtig naar mijn vagina

Het is niet heel aangenaam, ik stel me voor dat ik ’s nachts in een weide

Naast de Poolse kassierster sta, wanneer ze zich wil botvieren op een bruine merrie

Kom ik tussenbeide, ik word opengereten en opgevuld met okkernoten

Maar de bruine merrie haalt de noten een voor een uit mijn lijf, en ik herrijs.


God, wees eens wat meer betrokken


Ik vraag me soms af of God wel iets aan me heeft

Misschien laat ik Hem koud, die gedachte is ondraaglijk

De gepensioneerde stierenvechter maakt origamiwalvissen aan de keukentafel

Het is zijn enige hobby, soms bedrijven we de liefde

Maar hij neemt seks te ernstig om het een hobby te noemen.

Als kind werd hij nooit aangerand door perverse messenslijpers

En ook de sadistische touwslagers lieten hem links liggen

Ik werd wel aangerand, en daarom kan ik seks beschouwen als een knullige hobby

Mijn geloof, dat is een ander paar mouwen

De gepensioneerde stierenvechter schenkt me een glas rode wijn in

Hij zegt: ‘Pieker niet over die boete van 18.000 euro, we vinden wel een oplossing.’

Ik was helemaal niet aan het piekeren over die boete van 18.000 euro

Ik zat met krokodillen in mijn hoofd, krokodillen zitten vaak in mijn hoofd

Ik zag ze voor het eerst in de zoo met mijn vader die liefdesverdriet had en een gebroken pols

Later kwamen ze voor in een weergaloze avonturenfilm met Michael Douglas

Nog later pochte mijn geile materialistische nicht dat ze op huwelijksreis in Florida

Krokodillenvlees had gegeten in een groot restaurant met zicht op blanke junkies.

Ik drink het wijnglas leeg en sta op om naar buiten te kijken

Een kind met rare beentjes eet huilend een rijstwafel

Zijn hoogzwangere moeder kijkt kil en misprijzend naar de biggelende tranen.

Ik keer terug naar de keukentafel, ik maak een van de walvissen plat en schrijf:

‘Lieve mama, je bent een mythomaan. Ik niet, ik ben slechts een pyromaan.

Toen ik zes was trachtte je me te vermoorden, zand erover.

Het is mogelijk dat ik zwanger ben. Veel liefs, Delphine.’

Ik versnipper de brief en de gepensioneerde stierenvechter neemt me mee

Naar zijn slaapkamer voor ernstige seks

Ik sluit mijn ogen, maar zie geen krokodillen deze keer

Ik zie slechts de bedeesde zeepzieder, hij kijkt mismoedig naar een samowar

De gepensioneerde stierenvechter komt klaar en zegt: ‘Je moet weggaan,

Mijn zus komt straks langs met een mand vol okkernoten. Precies een sprookje.’


De mannen in mijn leven kunnen een puntje zuigen aan de vrouwen in mijn leven


Zo begint de dag: een vos pist tegen de laagst hangende braambessen,

Ik eet ervan en word helder en onbevreesd, het omgekeerde van Alice in Wonderland

De mannen zijn allemaal verdwenen, en voor een keer vind ik dat niet erg

De eerste vrouw die ik tegenkom is Patricia, die eruitziet als een snobistische manegemadam

Maar heel volks en kwetsbaar is, in de buurt wordt over haar geroddeld

Omdat ze slaapt met haar achttienjarige zoon, die achterlijk is en bij de groendienst werkt.

De tweede vrouw die me staande houdt is de kwieke Gilberte

Wanneer ze spreekt doet ze me denken aan een opverende maki

Guitig en obsceen tegelijkertijd, vandaag spreekt ze vrolijk over de schulden van haar dochter

Vrolijk, want haar man liet genoeg geld na om die schulden af te betalen

Hij was een beroemde dirigent of goochelaar of gigolo, alleszins iets met een stokje.

De derde vrouw is mijn beste vriendin Lara, alle Griekse godinnen wonen in haar

Maar ze denkt van zichzelf dat ze boers en banaal is

Ze toont foto’s van een bedrijfsfeest, zij is de enige op de foto’s

Die de bedrijfssfeer weet te ontstijgen en plezier maakt alsof de doffe parochiezaal

Een jacht, een eiland, een jungle, een goktempel, een dakappartement in New York is.

De vierde vrouw is de honderdjarige Jacqueline

Reeds vier decennia weduwe, en het bevalt haar wel

Ze hield van haar ketellapperman, maar ze houdt nog meer

Van uitjes naar Stockholm en Moskou met veel jongere vriendinnen

Ze geeft me chocolade, tapijten en porseleinen generaals, herten en markiezen

De generaals slaan we met grote kinderlijke vreugde aan diggelen.

Tot slot mijn moeder, een domper moet ik bekennen

Ze betreedt mijn huis met een stokbrood en een pot honing

Ze is verward en denkt dat ik nonkel Richard ben

Hij van de obsessieve dierenliefde en de akelige liefkozingen in de alpacastallen

Ik breek het brood en smeer honing, prop het brood hardhandig in haar mond.

Dan voel ik me slecht en voer ik het heimlichmanoeuvre op haar uit

Nu zitten we zwijgend tegenover elkaar

Ze verliest haar verwardheid en wordt weer wreed en keizerlijk

Ik ben opnieuw angstig en knettergek, maar misschien is dat laatste overdreven

Ik denk aan Patricia, Gilberte, Lara, en Jacqueline

Een dag vol vrouwen, hoe wonderlijk, ik wist niet dat ik het in me had.