Gedichten

Edwin De Groot

Missa brevis

voor Zachar Pavlovitsj

ik heb een man gekend die aan zijn voeten voelde waar water was

ook precies hoe diep gegraven moest tot het over de akkervloeren

klotste, zijn leven is altijd weelderig geweest, ik ken vlinders

met valse ogen die blikken stelen sneller vliegen dan paarden

kunnen draven en ken je dravik? Zachte dravik dat opvalt juist

door dat niet te doen tot het zich in de bloei met het miniemste geel

toont en eens gezien je daar nooit meer blind voor kunt zijn

ik ben een kind op de kermis tot die verder trekt, in de tuin nog iets

probeer van vogelgeluiden op te vangen tot ik niets meer hoor

het huis als een uitsluiphuid achterlaat, drinkt een ander uit het servies

zit waar wij zaten, de waarzegster naast de draaimolen in haar Credo zag

hoe manhaftig ik zou worden, een zwaard heb ik nooit aangeraakt en

mocht ik overtuigen – of dat een zegen zou zijn


*


De oude machinist

zijn nagels zien al jaren niet meer wit, zijn huid ruikt

naar kolen en stoom en na de tijdverdrijfklusjes

kijkt hij televisie, ziet hoe het lichaam van Jezus wordt uitgeperst

men schenkt het als wijn en noemt het bloed, wijst vervolgens

als één enkel dier de armen omhoog naar De Man en

voor het eeuwige leven, mocht het zijn wat men wil en denkt

mijmerde hij, dat voor altijd een spoor magnifiek, aan één stuk door

en maar door en maar door, nergens een stootblok of een semafoor

met de boodschap; begin hier maar vast met remmen

wat moet je dan met wijn en mooie kleren, ijzer moet je gieten

wielen moet je hebben, hoe blijf je anders rollen

als iets uiteindelijk ook echt als oneindig aan het licht komt


*


Wie ben je

ik ben gaan twijfelen, zei hij, over wat ik heb gedaan

met hetgeen ik heb gedaan of nog ga doen met wat

ik nog wil doen anders dan voor mijn eigen behoud

hij had iets gelezen over de stelling dat muziek gaat

over het verglijden van tijd en poëzie daar nou juist

een protest tegen zou zijn; tegen de eindigheid

wat zo niet voelde al maakte hij graag uurwerken

open om te kijken wat in die kosmos zoal liep

en draaide, niet om ze stil te zetten, maar nou juist

om te zien hoe secuur de tijd in die ingewanden geslepen

en wat er nog viel te leren; dat wat je nog niet weet zich daar

ergens in verschuilt net als dat je einde zich daar ook verbergt

dichterbij zul je niet komen tot het zover is, ik had gehoopt

zei hij dat ik uit de oude meubelen geen huizen maar juist boten

had gebouwd, boten waar je op kunt wonen, niet vast aan trossen

maar juist los in de stroom tot je ergens op een moment

in een dode arm stilvalt en dat zulks prima is maar misschien

heb ik mij vergist en ken ik mijzelf niet