Een Franse Revolutie?

H.L. Wesseling

Sinds ze op 21 januari 1793 het hoofd van hun koning hebben afgehakt, hebben de Fransen nooit meer goed geweten wat ze met de staatsinrichting van hun land aanmoesten. In principe waren er slechts twee mogelijkheden, republiek of monarchie, maar daarbinnen waren er weer verschillende varianten: koninkrijk of keizerrijk, reactionaire of liberale monarchie, presidentiële of parlementaire republiek. Frankrijk heeft ze allemaal afgewerkt, en dat in nog geen eeuw tijd.

Met het hoofd van de koning viel ook het koningschap in de mand van afgewezen staatsvormen. Frankrijk werd een republiek, maar die werd na een staatsgreep van generaal Napoleon Bonaparte op 9 november (oftewel 18 Brumaire in de nieuwe telling) 1799 omgezet in een consulaat en in 1804 in een keizerrijk, uiteraard met Napoleon zelf als keizer. Na diens verbanning naar Elba in 1814, en zeker na de verloren Slag bij Waterloo en het vertrek van de Corsicaan naar Sint-Helena in 1815 keerden de Bourbons terug op de troon. De dynastie van het oude Huis Bourbon ging echter al snel ten onder in de Juli-revolutie van 1830. In haar plaats kwam er toen een liberale monarchie onder Louis-Philippe, de ‘Burgerkoning’ die stamde uit het Huis Bourbon-Orléans. Na nog weer een andere revolutie in 1848 werd Frankrijk weer een republiek, maar ook die werd na een staatsgreep door een andere Napoleon, Lodewijk Napoleon – een neef van de grote, kleine keizer –, in 1852 omgezet in een keizerrijk, uiteraard ook dit keer met hem zelf als keizer. Zijn regime ging ten onder in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Daarna werd Frankrijk een republiek en nu voorgoed (nu ja, tot heden). En dit was niet omdat de meerderheid van de Fransen voor een republiek was, maar omdat de monarchisten onderling te sterk verdeeld waren.

Over een grondwet konden de Fransen het trouwens niet eens worden en dus werd de staatsinrichting geregeld in zogenoemde ‘constitutionele wetten’, die bij gewone meerderheid in de Assemblée nationale (de Nationale Vergadering, een Lagerhuis van 577 afgevaardigden) konden worden aangenomen. Zo was het mogelijk dat op 30 januari 1875 het amendement-Wallon, waarin aan het woord ‘president’ de woorden ‘van de Republiek’ werden toegevoegd, met één stem meerderheid werd aanvaard. Dit stelsel, de Derde Republiek, met zoveel tegenzin aanvaard, is het meest duurzame uit de moderne Franse geschiedenis gebleken. Het heeft het uitgehouden tot de Duitse inval in mei 1940, om na de bevrijding onder een andere naam (de Vierde Republiek) terug te keren.

In principe was het systeem gebaseerd op een machtsevenwicht tussen een president met ruime bevoegdheden en een via algemeen kiesrecht gekozen Assemblée nationale, maar na een conflict in 1879 tussen Kamer en president, dat de laatste verloor, heeft de president nooit meer geprobeerd zijn wil door te zetten. Het presidentschap was voortaan vooral een ceremoniële functie. De macht lag bij de Nationale Vergadering. De regering was niet meer dan een dagelijks bestuur, dat door de Kamer geregeld naar huis werd gestuurd. Tussen 1879 en 1940 waren er 91 kabinetten. Deze ministeriële instabiliteit was het belangrijkste kenmerk van de Derde Republiek, maar, hoe onbestendig ook, het stelsel hield stand. In Duitsland kwam Hitler aan de macht, in Italië Mussolini, in Spanje Franco. Alle belangrijke buurlanden werden fascistische dictaturen, maar Frankrijk bleef een democratie, met de gekozen Nationale Vergadering van afgevaardigden als centrum van de macht.