Bauhaus en Buchenwald

Margriet de Koning Gans

Bijna honderd jaar geleden werd Bauhaus in Weimar opgericht. Dat gebeurde toen de Duitse architect Walter Gropius in 1919 de Belgische architect-schilder Henry Van de Velde opvolgde als directeur van de Großherzoglich-Sächsiche Hochschule für Bildende Kunst en deze kunsthogeschool samen met de Gross­herzoglich-Sächsische Kunstgewerbeschule liet opgaan in het nieuwe Staatliches Bauhaus Weimar. Zijn theoretische en praktische programma behelsde een versmelting van plastische kunsten, ambachtelijke techniek en industriële vormgeving. Al snel evolueerde Bauhaus vanuit dit programma onder sterke invloed van de Nederlandse kunstbeweging De Stijl (Theo van Doesburg gaf in Weimar privélessen) van expressionisme naar modernisme en functionalisme. De rest is geschiedenis. Mede dankzij docenten als Johannes Itten, Paul Klee, László Moholy-­Nagy, Oskar Schlemmer en Wassily Kandinsky werd de academie voor kunst & architectuur tot een cultuurbegrip, vooral op het gebied van (interieur-)architectuur.

In 2009 werd de geboorte van de belangrijkste Duitse cultuurstroming uit de twintigste eeuw al herdacht in Weimar, in Dessau (waar Bauhaus in 1925 uit ruimtenood naartoe verkaste) en in Berlijn (waar Bauhaus in 1932 onder druk van de nazi’s naartoe verhuisde). Kennelijk kon men niet wachten tot het eeuwfeest. Op diverse plaatsen werden tentoonstellingen ingericht, zoals in Dessau, waar het functionalisme in de architectuur van Bauhaus werd belicht, en in de Gropiusbau te Berlijn, waar met het tonen van Bauhausmeubilair en Bauhaus-keukenontwerpen werd beklemtoond dat IKEA de legitieme erfgenaam van Bauhaus is. Dit Zweedse concern heeft immers verwezenlijkt wat de doelstelling van Gropius en de zijnen was: een lichte, hygiënische, multifunctionele leefomgeving, voor iedereen betaalbaar en tot in de kleinste woningen toepasbaar. De gedachte van Bauhaus was dat een prettig interieur mensen gelukkiger maakt en dat daardoor vanzelf een betere wereld zou ontstaan. Zo ver was het nog niet toen de beweging in 1933 door de nazi’s werd ontbonden.

De derde tentoonstelling was in Weimar, waar in het Neues Museum Weimar, een monumentaal, laatnegentiende-eeuws gebouw, de rol werd belicht van Franz Ehrlich (1907-1984), een tot dan toe vrijwel vergeten exponent van de stroming. Ehrlich had aan Bauhaus les gehad van onder anderen Klee, Schlemmer en Kandinsky, en was er opgeleid tot graficus, meubelontwerper en architect, waarna hij een tijdland nauw samenwerkte met Gropius. Toch kennen weinigen zijn naam nog, waarschijnlijk omdat hij in de nazitijd niet naar het westen is gevlucht (hij zat van 1934 tot 1945 gevangen, deels in concentratiekampen, deels als ‘arbeitsverpflichtete’ in het SS-Baubüro, deels als soldaat in ‘Strafbataillon 999’), en omdat hij na de oorlog als communist in de DDR is gebleven, waar hij carrière maakte als architect en meubelontwerper. Ook was hij tussen 1954 en 1975 informant voor de Stasi, waarschijnlijk vooral om gemakkelijker opdrachten te kunnen krijgen, want zijn grappen over de DDR-machthebbers en zijn meervoudige dreigementen de heilstaat te ontvluchten, maakte de Oost-Duitse Inlichtingendienst zo wantrouwig, dat hij ook zelf permanent werd geschaduwd, en dat zijn informantenstatus na twee decennia werd beëindigd.