Over Gerard Reve en lezend samenleven

Kim Schoof

Halverwege het toneelstuk beklaagde hij zich tegen het publiek: ‘In de boekhandel is mijn werk niet meer te krijgen,’ om af te sluiten met een weemoedig woordenpaar, misschien zelfs een smeekbede: ‘Lees mij.’

Afgelopen april stond een reïncarnatie van Gerard Reve op het toneel in diens Amsterdamse geboortebuurt Betondorp. Wanhopig op zoek naar een weg uit de vergetelheid van het graf, hakte de Nederlandse volksschrijver in het locatietoneelstuk Circus Reve met een bijl een gat in de muur rondom zijn begraafplaats. Maar geen van de gaten waar de schrijver aan het eind van ieder bedrijf doorheen kroop, bracht de eeuwige bekendheid dichterbij: telkens wachtte een nieuwe muur. Zo stevende de Nederlandse volksschrijver andermaal af op zijn aftakeling, voortgedreven door drank en gekte, uiteindelijk wegzinkend in dementie.

Een toneelstuk dat een van Nederlands grootste auteurs terughaalt uit de dood om te voorkomen dat men zijn werk vergeet: het lijkt mogelijk om Circus Reve te interpreteren als aanklacht tegen de snel slinkende interesse van Nederlanders voor hun literair erfgoed. Immers: lang heeft de onverschilligheid niet op zich laten wachten. Twee van Reves vroegere levensgezellen waren nota bene als eregast op de première aanwezig – het is, met andere woorden, nog geen ‘leven’ geleden dat de schrijver in 2006 overleed, en toch moet diens geest blijkbaar al smeken om lezers.

En Reve is niet het enige slachtoffer van die krimpende interesse. Een recent rapport van de Raad voor Cultuur laat zien dat Nederland kampt met niet-aflatende ontlezing. Hetzelfde onderzoek toont bovendien dat men leestijd niet zozeer heeft ingeleverd ten gunste van andere bezigheden, maar dat steeds minder mensen überhaupt lezen – laat staan literatuur van eigen bodem: ‘In de bestsellerlijsten heeft de Nederlandse literatuur het zwaar. De laatste twintig jaar haalde alleen in 2006 en 2011 een Nederlandse roman de top 3, respectievelijk Komt een vrouw bij de dokter van Kluun en Herman Kochs Zomerhuis met zwembad.’

Bijna zou je de politicus die Nederland diagnosticeerde met een culturele auto-immuunziekte geloven, want voornoemd toneelstuk en rapport lijken ‘bewijs’ voor de baudetiaanse stelling dat Nederlanders lijden aan wat hij ‘oikofobie’ noemt, angst voor het eigene – waaronder de eigen literatuur. In Baudets beleving is de recente toename van xenofobie in de samenleving grote (linkse) onzin. Sterker nog: in Europa groeit sinds de Tweede Wereldoorlog volgens hem juist de afkeer van natiestaten en de bijbehorende culturele identiteiten. Baudet: ‘Xenofobie bestond misschien in de tijd van Gerard Reves De avonden: tegenwoordig is zij net zo zeldzaam als de opvatting dat de wereld plat is.’

In die uitspraak geeft Baudet echter een voorzet voor de ontkrachting ervan. Genoemde schrijver heeft namelijk talloze racistische en anderszins xenofobische uitspraken gedaan – decennia later dan De avonden. De beruchtste komt uit het brievenboek De taal der liefde uit 1972. Daarin schrijft Reve aan Simon Carmiggelt:

Nu moeten we nog van die Surinaamse en Curaçaose & Antilliaanse troep af. Ik ben er erg voor, dat die prachtvolken zo gauw mogelijk geheel onafhankelijk worden, en ons niks meer kosten, zodat we ze allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot kunnen zetten, enkele reis Takki Takki Oerwoud, meneer! Zo denk ik erover, zet U dat maar gerust in Uw krant.’