Sprezzatura

Gerry van der Linden

Lena heeft haar rug gekromd als een loerende kat. Ze zit aan de keukentafel met de krant opengeslagen voor zich. Ze lijkt verdiept in een artikel, maar in haar hoofd draait een kleurrijke carrousel van gezichten, gebaren, flarden van gesprekken en ga zo maar door. Ze schieten pats, boem! uit haar hoofd naar het plafond, rakelings langs de Chinese lampionlamp.

Er wordt aangebeld.

In de keuken snijdt ze ruw de uiteinden van de stelen af, een twijg vliegt de afvalbak in. En nog een. Ze wil geen siertakken bij bloemen. De jongensachtige trekken in het gezicht van de man die net over de drempel is gestapt, heeft hij nog. Ook de gebaren en de onhandigheid waarmee hij haar de bloemen toestak. De koffie pruttelt luidruchtig. Melk, suiker? Ze weet het niet meer. In de kamer klinkt gestommel, alsof hij aanstalten maakt om naar haar toe te lopen. Lena pakt het dienblad met de dampende kopjes, de bloemen laat ze achter op het aanrecht. Ze moet een vaas uitzoeken met een wijde hals.

‘Dit is echt jouw huis,’ zegt ie, terwijl hij rondkijkt en een wijds gebaar maakt, ‘met al die grappige voorwerpen.’

Het dienblad komt op de tafel neer en ze haalt de kopjes eraf. Alweer ligt er een laagje stof op tafel. Ze heeft haar rug nog niet gedraaid of er ligt stof. In zo’n huis woont ze. Hij pakt een stoel bij de rugleuning, gaat wijdbeens zitten, een stukje wit vlees met zwarte haren komt onder een broekspijp vandaan. Maurits. Wat ziet hij er anders uit. Maar dat zal ie ook van haar denken. Is ze veranderd? Nog steeds blond, ja, met grijsgroene ogen, een moedervlek op haar kin. Ouder, dat zeker. Mooi nog? Rijpe of verwelkte schoonheid? Onwillekeurig spant ze haar buikspieren. De laatste tijd vraagt haar middel om meer ruimte, een knoopje los, een riemgaatje verder. Nu zit ze hier met haar ochtendgezicht aan tafel in haar slobberige huisbroek, en daar is Maurits, met de armen over elkaar geslagen voor de borst.

‘Hoe gaat ’t?’ Zijn stem klinkt vlak.

‘Prima,’ zegt ze, ‘met jou?’

‘Goed, wat ouder, hè?’

Lena reikt naar de tafel en houdt hem een schaal koekjes voor. Hij buigt voorover, zijn vingers pakken er twee.

‘Nog altijd even gulzig,’ zegt ie met een knipoog en hij hapt toe.

Zeg wat je lekker vindt, zegt Maurits met een hese stem. Hij ligt boven op haar en houdt haar armen op het bed gedrukt, zijn ademhaling is zwaar. Dan streelt hij haar heupen, billen, pakt haar borsten beet alsof ze van hem afgepakt worden. Draai je om, fluistert hij gebiedend, draai je godverdomme om. En ze draait zich om en hij rukt het slipje van haar kont en steekt zijn vinger in haar en nog een. Ik ga je neuken, zegt hij, ik ga je helemaal platneuken en hij trekt haar ruw naar zich toe en duwt haar dijbenen uit elkaar met zijn knie. Zijn pik is hard en prikt tegen haar aars. Kontjeneuken, wil je dat? Ja, lekker, kontjeneuken. Maar eerst likken. En hij gooit haar om. Zijn gulzige mond op haar kut, hij likt en zuigt, gaat op zijn knieën voor haar zitten, pakt zijn stijve pik en trekt zich af, steeds sneller, steekt die dan in haar, zeg het, zegt hij, zeg hoe geil je bent, vuile teef, zeg het! Steeds harder stoot hij, op en neer gaat de schaduw van zijn gezicht, zijn harde lichaam, zijn stem valt stil en zijn handen zitten om haar keel.

Ik maakte maar een grapje, zegt hij, ik maakte maar een grapje! Toe nou, Lena. Wat is dit nou? Jij vindt ’t toch ook lekker zo?

De kamer lijkt een dichtgebonden papieren zak waarin de meubels, voorwerpen en zijzelf zijn opgeborgen. Maurits staat op en gaat voor het raam staan, handen in de zakken. Op zijn achterhoofd slingeren grijze haren, zijn nek en schouders ogen fragiel, hun soepele stevigheid is weg. Het is een regenachtige ochtend, maar het zonlicht staat op het punt om door de wolken te breken. De zon zal haar huis overvallen, de meubels en voorwerpen oplichten en meevoeren in een hellevaart van licht, haar verblinden als het stof dat radeloos door de kamer jaagt. Ze moet de gordijnen sluiten, maar… de bloemen. Ze beent de kamer uit naar de keuken, ziet de stelen hulpeloos op het aanrecht liggen, en draait zich om. Terug naar de woonkamer. Eentje met wijde hals. Ze gaat voor de vitrinekast staan, handen in de zij, monstert een voor een de uitgestalde vazen. Dat blauwgrijze zestigerjarenmodel? Een uit de serie art deco of die gele met zwarte spikkeltjes?

‘Mooi, die vazen,’ zegt Maurits, die nu dicht bij haar staat. Zijn ogen zijn van glas, de lucht schemert er grauw doorheen. De boord van zijn pullover is vaal, uitgelubberd, zijn loafers uit de mode. Ze pakt de blauwgrijze zestigerjarenvaas en kijkt erin. Op de bodem ligt een punaise in aangekoekt stof. In de keuken zet ze de vaas in de wasbak en laat het water stromen, het kolkt over de rand, over haar handen, polsen, onderarmen, ze lijken met het water mee te stromen. Ze droogt de vaas met een theedoek en zet de bloemen er een voor een in. Een bloem heeft een gebroken steel, de blaadjes raken de haartjes op haar arm wanneer ze met de vaas de kamer binnenkomt. Maurits kijkt op en grijnst, hij staat weer voor het raam.

‘Je lievelingsbloemen, toch?’

Dat denk je maar, en ze herschikt de rozen zó dat die met een gebroken steel op een rechte, ongeschonden steel rust. Ze doet dat met sprezzatura, ‘bestudeerde nonchalance’, een woord dat ze vanochtend in de krant heeft gelezen, een paar keer heeft geproefd, en nu in de praktijk brengt. Zwijgend kijken ze naar de bos bloemen op tafel. Het zijn dingen geworden, die onnodig om een ingewikkelde behandeling hebben gevraagd.

‘Wil je nog koffie?’

Tot haar verbazing klinkt haar stem vermoeid, alsof haar opnieuw een ingewikkelde behandeling wacht. Die van het kopje, de kan en het schenken. Naar de keuken rennen, het mes beetpakken dat op de snijplank ligt, als een wilde kat op hem afstormen en de scherpe punt op zijn nek zetten, wat kom jij hier godverdomme doen?! is minder ingewikkeld. Lena hoort haar hart bonzen. Of staat het stil? Ze ziet hoe het rood van de rozen over haar vingers vloeit, over de tafel, het tapijt, de vensterbank en oplost in het geel van de zon.