Aanlikken verplicht tot aanschaf

Fredie Beckmans

1.

Als kind al deed ik mee aan elke mogelijke tekenwedstrijd. Denk aan Sinterklaas- en vakantiekleurplaten van de lokale supermarkt. Zo heb ik met veel plezier en inzet omwille van een Royal Talens-tekenwedstrijd een kale lijntekening ingekleurd. Mijn vader zou haar op de post doen en ik zag dat hij op de keukentafel nog snel even met een penseel, waarmee hij letters en logo’s op vrachtwagens schilderde, een paar scherende zwaluwen aan de tekening toevoegde. Ik begon eerst hysterisch te krijsen en daarna erbarmelijk te huilen. Exit.

Een maand later mocht ik de hoofdprijs in ontvangst nemen. De tekening totaal verdrongen, de hoofdprijs compleet vergeten, maar penseel en geschilderde zwaluwen staan op mijn ziel gebrand als littekens van een onrecht – waarvoor ik een prijs heb gekregen. Vreemd dat het penseel desondanks mijn krachtigste wapen is geworden. En zwaluwen kan ik geblinddoekt schilderen.

De ervaring van de erotiserende werking van een penseelstreek op een lichaam kwam pas veel later.

Streel en duw de haren

Streel met de haren als ik op je schilder

Duw de punt van mijn penseel

En schrijf waar hij maar wil.

Om de kleuren te laten pakken

Moet ik wilder wrijven en roeren

– Shi Hua-Bi, zevende eeuw

Berlijn, Prenzlauer Berg. Een tijd lang kwam ze iedere vrijdagavond mijn atelier binnenstormen. De deur zwaaide open, ze zwierde een rondje en riep dan: ‘Wordt er nog geneukt?’

‘Nee, geen zin,’ zei ik dan. Te veel pijn – al weken geleden had ze het uitgemaakt, voorgoed voorbij, permanent afgesloten.

Toch bleef ze komen. ‘Zeikerd,’ zei ze glimlachend. ‘Je gaat me toch wel schilderen.’ Ze nam een flinke slok uit mijn fles rode wijn en trok vlug haar kleren uit. Daar lag ze op mijn door de motten en houtworm aangevreten Franse sofa met wild dertigerjarenmotief. Ze had even geen praatjes en de tintelende druk van het penseel elektriseerde haar. En ik had een uur kijk- en schilderplezier, duwde af en toe haar dijen uit elkaar. Die sloot ze dan weer snel. ‘Concentreer je liever op het schilderen, graag van die snelle penseelschilderingen.’ Ze had haast en de bloemenweelde die ik over haar hele voorkant schilderde, hoefde het maar één nacht te houden.

Af en toe viel een traan op haar borsten of buik. Dan vroeg ze of ik weer zat te grienen. Ik loog dat het kwam van de inspanning. Ik mocht haar met mijn linkerhand aanraken, om het penseel in mijn rechterhand beter te kunnen sturen. Ze lag doodstil en sprak honderduit over haar plannen. Over de clubs die ze straks ging bezoeken en de mannen die ze daar kende. Vroeger kwam ze na zo’n nachtelijke speurtocht terug naar mijn bed en drukte haar schildering tegen mijn blote lijf. In de ochtend was haar kolkende bloemenzee uitgesmeerd tot twee abstracte schilderijen en leken de lakens al vijf jaar niet meer gewassen. Ze kwam al een tijdje niet meer langs om elkaar te besmeuren. Dat deed ze nu met anderen, wilder en opwindender.

Toen ze eenmaal was vertrokken, waste ik mijn penselen en ging voor een nog nat doek zitten, het laatste doek met haar en een octopus. In een van die krioelende armen stond in grove streken geschreven: ‘Doch de doodt is verslongen tot overwinning.’ Twee kwasten in mijn hand en een penseel in mijn mond. Tussen een bende van lege en halflege omgevallen flessen wodka stond nog een aangebroken fles goedkope rode wijn. Werk aan de winkel. Ik neuriede het liedje dat ik een dag eerder voor haar had geschreven.

De zee hebben wij nooit gezien.

Rivieren feesten zonder uiterwaarden

sloten putten kwellen mij.

Alleen je bron ruikt naar

het verse vlees achter de blauwzwarte lippen

van een zoetwater mollusk.

Gezwommen hebben we in elkaar

gehuild voordat de overkant werd bereikt

en net niet verdronken in de walging

die anderen liefde noemen, die kwelling is voorbij.

We zijn gevangen en hangen spartelend

aan de bek van een aalscholver.

Hoe kan zo’n vogel

twee neukende vissen

in een keer doorslikken?

2.

Nu sta ik voor het lege graf van Albrecht Dürer, in Neurenberg. Zwaluwen vliegen laag over het kerkhof, scheren rakelings langs de levensbomen. Over twintig minuten heb ik een afspraak en als kunstenaar mag je nooit op tijd komen, laat staan te vroeg. Nog geen honderd meter verder heb ik afgesproken in de Johannisstrasse met Gerhard Ziegler van de Vereinigte Pinselfabrik. De fabriek produceert al jaren de Toray-penselen waarmee ik schilder – niks marter of eekhoren: veel te duur – en daar wil ik het fijne van weten. Ik weet overigens waarom de omgeving van Neurenberg de meeste penseelfabrieken van Europa kent. Heel lang was het de stad met de meeste speelgoedproducenten en al die spullen moesten worden beschilderd.

Gerhard Ziegler zit achter een groot bureau bezaaid met penselen, kwasten en scheerkwasten. Hij vraagt waar ik mijn penselen in Berlijn en ‘het verre Amsterdam’ koop. Ik noem drie winkels, Vlieger, Van Beek en Van der Linde. De laatste twee kent Ziegler en hij vertelt dat Van der Linde hoofdkantoor houdt in Weesp. Perfect uitgesproken. Daar kijk ik van op – een oude rot, een echte vakman, die Ziegler. Achter hem hangt een kaart van Europa waarop nog duidelijk de grens met de DDR is te zien. Het vlaggetje van mijn winkel waar ik verf en penselen koop in de Kastanienallee in Berlijn, is weggehaald. Die heeft de corona niet overleefd. Nota bene mijn favoriete winkel vanwege het bordje dat bij de penselen hangt: ‘Het aanlikken van het penseel verplicht tot aanschaf.’

Gerhard Ziegler pakt twee penselen, een voor hem, een voor mij. ‘Wat is een penseel?’ vraagt hij en hij wijst op de drie delen waar mijn belangrijkste gereedschap van de laatste veertig jaar uit bestaat. ‘De spits of kwast, het verbindingsstuk, een huls die we “bus” noemen en de korte of lange steel waarmee we het penseel vasthouden. Jouw Toray-penseel is van kunststofvezel. Stevig en de punt slijt niet snel. Maar de vloeistof in de buik wordt niet lang vastgehouden. Natuurharen hebben schubben en houden daardoor beter en meer vloeistof vast. Maar goed, de keuze is aan jou. Ik heb hier wel iets voor je wat langer meegaat, omdat je me vertelde dat je ook op ruw hout schildert. Kijk, een stevig waterverfpenseel van runderhaar. Ox-hair.

‘Van de staart zeker?’ gok ik.

‘Nee,’ lacht Ziegler. ‘Runderharenpenselen om te aquarelleren worden gemaakt van oorharen.’

Ik kan een welgemeend ‘getver’ niet onderdrukken.

Ze produceren ook de duurste aller penselen: de Kolinsky. Daarvoor wordt de staart van de Siberische Wezel gebruikt, die leeft op de grens van China en Rusland. Het beestje heeft buikige en spits toelopende haren die een enorme hoeveelheid vocht kunnen opnemen en de punt blijft heel lang puntig en scherp. Geniepig vraag ik of de Ferrari onder de penselen niet vooral door amateurs wordt gebruikt. Dat had ik ooit gehoord. (Of kwaadaardig vermoed.) Bedeesd fluistert Ziegler dat de Kolinsky vooral door hobbywinkels wordt besteld en dat mijn Toray-penselen vooral door professionele kunstenaars in de kunstbenodigdhedenwinkel worden aangeschaft. Een zucht van opluchting trekt door mijn gestel. Met een Ferrari ga je ook niet naar de buurtsuper.

Na een uur is de rek wel uit onze conversatie getrokken. Als tegenvraag en afsluiter vraag ik Ziegler of hij weet waar het woord ‘penseel’, in het Duits Pinsel, vandaan komt. Weet-ie niet. Nou, heel snel dan. ‘Penseel’ komt van het Latijnse woord penis. En nee, daarmee is niet ons eigen dingetje bedoeld: penis is de staart van een eekhoorn. Na veertig jaar trouwe dienst in de penseelfabriek had Ziegler zich nooit afgevraagd waar het woord ‘penseel’ vandaan komt.

‘Om nooit te vergeten,’ zegt Ziegler. Hij staat op en heeft nog een cadeautje voor me. Dat werd een behoorlijke domper. Aan het begin van het gesprek had ik laten weten dat de vriend waar ik logeer in Neurenberg, verzot is op een zekere scheerkwast met een groen gekleurd handvat. En ja hoor, daar komt Ziegler aanzetten met een groen gesteelde scheerkwast van dassenhaar. Was ik maar over mijn Penseelclub begonnen… Ooit opgericht 2014 in het Zwitserse Biel. Onlangs heeft de penningmeester laten weten dat we nog maar vijf Zwitserse Franken in kas hebben. Te weinig om bijzondere penselen van te kopen. In navolging van de immer florerende markt voor gedragen slipjes, zouden we gebruikte penselen van beroemde kunstenaars opkopen en verpatsen. Het beroemdste gebruikte penseel dat ik ooit in Madrid op een vlooienmarkt kocht, was van Velasquez. Gelukkig heb ik Gerhard Ziegler van de penselenfabriek dat niet verteld. Die gasten handelen in nieuwe penselen. Hele dure van Kolinsky-haren en heel goedkope van ponyharen.

3.

Nadat ik de Vereinigte Pinselfabrik aan de Johannisstrasse heb verlaten, gaat het langs de Hesperiden Garten richting het graf van Albert Dürer. Op zes april 1528 werd Dürer daar ter aarde besteld. Al vijfhonderd jaar lang liggen de dikke, bonkige grafstenen in een nauw raster dicht boven op elkaar, zodat je moet speuren naar het graf. De hovenier van het kerkhof wijst naar een thujaboom: daaronder, naast de volop bloeiende rozenstruik, zou Dürer liggen. Hij vertelt me ook nog dat het graf ‘vrij is’. ‘Bent u wellicht kunstschilder?’

‘Hoezo?’

‘Wel dan kunt u zich inschrijven om onder de steen van Dürer te worden begraven.’

Wat een lariekoek.

Toch doe ik later thuis onderzoek. Wat blijkt: Dürer ligt al lang niet meer onder die steen. De gemeente heeft honderddrieëntwintig jaar na diens overlijden het graf geruimd, in 1651. Een jaar later schonk ze het graf aan het Heilige Geest Hospitaal. Wel bleef het praalgraf behouden, met aan de buitenkant allerhande bronzen opschriften. Vanaf 1652 mocht het personeel van lokale adellijke families – tenminste, de dienstmeiden en -jongens die zich netjes hadden gedragen – onder de steen worden begraven. In de zeventiende eeuw werden in totaal vijf mensen in het lege graf van Dürer bijgezet. Dat heeft niet meer dan dertig jaar geduurd. In 1681 kocht Joachim von Sandrart het graf namens de Neurenberger-kunstacademie en zo gebeurde het dat om de zoveel tijd een bekende kunstenaar in het graf werd gelegd. Sinds 1828 is het graf echter weer helemaal lijkvrij. Er werd toch anders gedacht over het graf van Dürer, dus de gastliggers moesten plaatsmaken.

Heeft die hovenier dan quatsch verkondigd? Zeker niet, sinds kort heeft een directeur van de Nürnberger Kunstacademie juist gepleit voor het beschikbaar stellen van het graf aan beroemde, hedendaagse, pas gestorven kunstenaars. Die directeur, Ottmar Hörl, heeft zichzelf alvast boven aan de lijst geplaatst. En ik heb mijn formulierenfobie overwonnen. Me dunkt, beroemd genoeg lijkt me. Mijn vrouw is daarnaast al geïnstrueerd dat mocht het in Neurenberg niet lukken, ik wel in de Westerkerk achter de Rembrandtgedenksteen wil worden geplakt, met een penseel in mijn hand van de Nürnberger Vereinte Pinselfabrik.

4.

Terug in mijn Berlijnse atelier kwam ik op het idee een boek te maken met de titel Einfaltspinsel. Op zoek naar de mooiste vertaling van het woord Einfaltspinsel, een Hansworst die ook weleens ‘Domme Kwast’ wordt genoemd, stuitte ik op een berichtje waarin Einfaltspinsel op 29 september 2017 tot het woord van de week wordt verkozen in de Duitse internetkrant Deutsche Welle – zoiets als de Radio Nederland Wereldomroep. De Oostenrijkse taalwetenschapster Katrin Hoffmann probeert het woord uit te leggen en geeft al doende een inkijk in haar gedachtes over hedendaagse kunst. Lees en gruwel:

Met een Domme Kwast kan je niet goed schilderen – dat wisten de gebroeders Grimm al. In hun Duits woordenboek van omstreeks 1852 wordt ‘kwast’ een scheldwoord genoemd. Het doelt op een dom en onzelfstandige persoon, de ‘domme kwast’ is bovendien een onbenul, verstandelijk beperkt, goedaardig en onschuldig. Goedgelovig. De domme kwast is ongevaarlijk. Hij vindt het gewoon moeilijk om zelfstandig te handelen. Hij is wel bereid om te leren en te imiteren, maar dat levert vaak niets goeds op. Maar wie weet: misschien komt iets belangrijks simpelweg tot stand als je een penseel in de hand van een onnozele hansworst duwt. Zelfs witte doeken met een paar penseelstreken worden soms door de een of de andere als grote kunst beschouwd.

Met houtskool heb ik op een doek zitten schetsen en voordat ik de penselen ter hand neem, pak ik mijn geheime wapen: de vleugel van een gierzwaluw. Daarmee veeg ik voorzichtig het teveel aan houtskool weg. Twee vleugels bij elkaar, op de grond gevonden naast een kerk. Het bewijs dat zelfs een van de snelste vogels soms door een torenvalk wordt gegrepen. En aan vleugels zit geen vlees, alleen maar veren.