De Nederlandse Vereniging van Zeeschilders, daar wilde ik jaren geleden nou graag lid van worden. Ter ballotage moest ik wat opsturen. Ik heb toen een paar van mijn op groot formaat en ter plekke in de haven van Amsterdam geschilderde cruiseschepen ingeleverd. De afwijzing mocht er zijn. Zeeschilders winden er geen doekjes om. Te obsessief, stond er, enkel en alleen cruiseschepen, te weinig water en dat droop ook nog eens, het leek wel direct van de doeken op de grond te vallen. Dat ik een hofschilder van onze vorige koningin was geweest, mocht ook al niet bijdragen aan mijn welkom.
Toen ik dit een week later vertelde aan de directeur van de net geopende nieuwe Passagiers Terminal Amsterdam, vroeg hij of ik geen zin had om daar mijn werk te laten zien. De Nederlandse Vereniging van Zeeschilders had daar ook graag willen exposeren, maar die kon wel een jaartje wachten. Hij heeft toen ook een van de afgewezen doeken van me aangeschaft. Voor boven zijn bureau.
De Nederlands Aquarellisten Vereniging, daar ben ik vorige week lid van geworden. Niet afgewezen. Jammer. Ik leef van afgewezen worden. Het sterkt me in mijn vastberadenheid door te gaan als kunstschilder.
Tussen het schilderen door, schrijf ik. Voor mijn plezier nog wel. Ik doe niet eens moeite afgewezen te worden. Nou ja, schilderen en tekenen is het enige wat ik kan, naast worsten maken. Maar een schilderij moet ook drogen en dan wil je toch wat om handen hebben. En om de wachttijd te overbruggen, begin ik tegenwoordig steeds minder vaak met drinken en steeds vaker met schrijven.
Mijn plezier in schrijfsels is niet vanzelf gekomen. Op de lagere school moesten we ooit een gedicht uit ons hoofd leren. Vier regels slechts en als dat gelukt was, mocht je tekenen. Al snel was iedereen aan het tekenen, maar ik zat daar nog steeds te worstelen met de wielewaal en dat iedereen naar buiten moest, zingen en allemaal. Ik was tien en kreeg die vier versregels niet onder de knie. Wat kon mij dat gedicht schelen, ik wilde tekenen! De leraar kwam naar me toe en vroeg mij waarom het niet lukte. Ik vertelde hem dat ik vanochtend al had getekend, voor het ontbijt, en dat ik vanmiddag na school thuis zou gaan schilderen. Ik was met een olieverfschilderij bezig, een berkenboom bij een meertje. Dat hield me van de straat. De witte bast van een berkenboom is een dankbare oefening in de schilderkunst. Ik hoefde niet zo nodig te tekenen, dus wat kon mij dat gedicht schelen. Nou dat had ik beter niet kunnen zeggen. Pak je strafwerkschrift maar. Vier bladzijden ‘Ik mag niet tekenen’.
Ik mag niet tekenen, ik mag niet tekenen, ik mag niet tekenen… Na een halve bladzijde begonnen de tranen te vloeien. Zachtjes en warm langs mijn neus drupten ze op mijn met kroontjespen geschreven strafwerk. De meester kwam langs en vroeg wat dat voor een smeerboel was. Ik haalde het snot in mijn neus op en zei: Ik ben aan het schilderen met mijn tranen, schilderen is het enige dat ik kan. Hij scheurde de bladzijde uit mijn schrift. Begin maar opnieuw. Ik mag niet tekenen. U begrijpt: ik heb niet altijd voor mijn plezier geschreven.