Gevallen

Over letterlijk en figuurlijk kukelen

Florus Wijsenbeek

Alhoewel ik me nog drie veilige jaren onder de gemiddelde levensverwachting van mannen (hier is een genderneutrale benaming niet gepast) in Nederland bevind, mag ik mezelf gelukkig prijzen dat ik die leeftijd überhaupt wist te bereiken. Ettelijke malen al ben ik aan dodelijke ongevallen ontsnapt. Voordat u denkt: wie niet? Lees en huiver, hier is niet een hypochonder aan het woord (wel een enigszins instabiele klungel, maar dat terzijde).

Kort na mijn geboorte werd nabij mijn ouderlijk huis een V2-raket afgevuurd door de bezetter, maar het Duitse wapentuig kwam vrijwel direct weer als een menhir des doods uit de lucht vallen. De daaropvolgende explosie liet alle ramen springen en zodoende werd mijn wieg onder de glasscherven bedolven.

Mijn eerste eigen herinnering is dat ik als vierjarige door de kleinzonen van mijn buurvrouw, de weduwe van justitieminister De Visser (die overigens plaats had genomen in het kortst zittende kabinet ooit: het vijfde van Colijn, dat werd gevormd én ontmanteld in 1939) met driewieler en al van de stoep werd getrapt. Die jongens konden flink schoppen, want mijn stalen ros(je) had mijn been doorboord en ik werd dan ook naar het Bronovo-ziekenhuis afgevoerd, met een gillende ambulance (en passagiers).

Dankzij de dodelijkste val mijnerzijds, van een meter of twintig in een ravijn naast een pelgrimspad van Assisi in Umbrië, weet ik dat het leven in je laatste ogenblikken helemaal niet als een film aan je voorbijtrekt: je kunt slechts constateren dat je aan het vallen bent en dat dat weleens slecht zou kunnen aflopen. Dat doet denken aan die man die op het balkon van een wolkenkrabber staat wanneer een springer passeert, waarop de man vraagt: ‘How is it?’ en nog net het antwoord kan horen ‘So far, so good!’. (Maar goed, het draait natuurlijk niet om hoe je valt, maar om hoe je neerkomt.)

In Italië ontwaakte ik, na een kort ‘moment van afwezigheid’, midden in een takkenbos op de bodem van het ravijn. Het wegkappen van die takken was de boosdoener geweest, want daardoor was het pad ingestort. (Rücksichtslos snoeien, het is levensgevaarlijk.) Behalve dat ik eruitzag als Winnetou op oorlogspad die zichzelf had getooid met een kapotte bril, had ik verder niets. Ik ben dan ook maar op eigen kracht het ravijn weer uitgeklommen teneinde mijn route richting de kerk waar Franciscus is (her)begraven (het bouwwerk was toentertijd nog niet aan een aardbeving bezweken) te hervatten.

Eveneens door een instortend pad, waar ik overigens wel te dicht langs de rand liep, ben ik ook in Italië weer in een ravijn gestort. Die val deed zich voor in de Cinque Terre, een wonderschoon wandelgebied tussen Sestri Levante en La Spezia. Toen, zo’n twintig jaar geleden, was het daar al druk; tegenwoordig moet je alleen naar de Cinque Terre afreizen indien je een sinistere voorliefde hebt voor filelopen. Deze val was wel significant minder dramatisch, want hij werd gebroken door een boom en de fles wijn in mijn rugzak bleef intact.

Los van voornoemde spektakelstukken ben ik het meest ‘gewoon’ gevallen of gestruikeld op het Paulus Pad, dat door Turkije loopt. Zoals vooral christelijke lezers zullen weten, was de apostel Saulus – die later Paulus werd – een gedreven wandelaar. Op weg van Jeruzalem naar Damascus zag hij het licht, toen hij brieven schrijvend door Klein-Azië trok, van Antiochië naar Efeze. Eenmaal terug in Jeruzalem werd de apostel gearresteerd en als Romeins staatsburger naar Rome getransporteerd voor berechting door keizer Nero, die Paulus liet onthoofden.

Op dat pad waren we overigens terechtgekomen omdat een vroegere secretaris van de Haagse VVD-afdeling door het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar ze werkte, was overgeplaatst naar Ankara. We hadden beloofd haar isolement te komen verlichten door onze gebruikelijke wandeltochten een keer daarheen te verplaatsen. Onze tocht was georganiseerd door een Amsterdams wandeltoerismebureau onder leiding van ene mevrouw Pot, die zelf niet meewandelde en met haar vriendin (what’s in a name) lekker in de badplaats Antalya achterbleef. Terwijl we uren met een gammel busje de bergen in werden gevoerd en toevertrouwd aan een gids, die louter Turks sprak en geheel op eigen doft ons voorging op een niet-bestaand, noch ergens aangegeven pad, dat hij eigenhandig met een busje rode en witte verf zo hier en daar markeerde.

Turkije wordt, net als Umbrië, tamelijk frequent door aardbevingen getroffen – zoals recentelijk een gruwelijke beving het land overviel en vele tienduizenden doden eiste – met alle steenlawines, weggeslagen bergwanden en andere oneffenheden tot gevolg. Zelfs met behulp van bergstokken is het moeilijk om overeind te blijven op zulk terrein, zeker voor iemand zoals ik, die door een milde polyneuropathie, waardoor je een soort dooie voeten krijgt, op z’n best is gezegend met een gammel evenwicht. De laatste dag van deze zware, maar zeker gedenkwaardige tocht door vrijwel ongerepte natuur en zeer spaarzaam bevolkte gebieden, was ik niet meer gevallen. Toen ik mijn medewandelaars van dat heugelijke feit op de hoogte stelde, ging ik op een onnozel stukje rolkiezelsteen alsnog tegen de vlakte. (Hoogmoed kwam zo ook eens voor de letterlijke val.)

Mijn recentste uitglijder maakte ik afgelopen voorjaar met mijn dochter en een gids in Cape Point National Park in Zuid-Afrika. Op een steile rotswand ging ik weer eens ouderwets halsoverkop. De gids wilde me behoeden voor dat kukelen, viel over me heen en zo kwamen we in innige verstrengeling enkele meters lager tot stilstand. Ik had niets op een enkel schrammetje na, de gids had helaas een gebroken vinger.

Een ander soort kelderen overkwam me op het feestje dat ik gaf ter gelegenheid van mijn zeventigste verjaardag. Het was warm en druk. Er was te eten en te drinken. Het eerste had ik, omdat ik me met de gasten onderhield niet gedaan (alleen al mijn familie behelst een man of veertig), het tweede uiteraard wel. Toen ik van het koele binnen naar het snikwarme buiten liep, ging ik onderuit en werd opgevangen door de, toen net binnenkomende, minister van Veiligheid en Justitie en later weer bijgebracht door een dierenarts. Een combinatie die me nog lang is nagedragen.

Ieder jaar op de derde dinsdag in september, wanneer de Staten-Generaal opent, toen dat nog gebeurde in de Ridderzaal, word ik eraan herinnerd dat ik bij het inrichten van die zaal voor een congres van de Europese Liberalen, bij het neertakelen van stoelen van het balkon – met takel, stoel en al – naar beneden donderde (ik had de boel niet goed vergrendeld) en buitengewoon onzacht, maar ongedeerd, op de middeleeuwse plavuizen neerkwam. Bovendien oogst ik sindsdien de onverholen bewondering van mijn kleinzonen wanneer ik met ze naar dit hoogtepunt (letterlijk!) van onze parlementaire democratie (en van kledingwansmaak van onze volksvertegenwoordigers) op de televisie kijk.

Ook met vervoermiddelen ben ik mijn eigen leven niet zeker. Op de fiets, een ouderwetse Fongers met terugtraprem, was ik naar mijn bridgeclubwedstrijd op het Buitenhof gereden. Ik won een fles wijn, stopte die in de binnenzak van mijn regenjas en bleef vervolgens bij het wegrijden met mijn broek aan de spie van de trapper haken. Toen omstanders een grote rode plas uit die met de fiets gevallen oude heer zagen stromen, werden de officiële hulpdiensten ingeschakeld. Ik stond echter gewoon weer op en begon de glasscherven uit mijn jas te verwijderen. De ambulance kon worden afgebeld, maar met die regenjas is het nooit meer goed gekomen.

Na het incasseren van een nieuwe knie, verplaatste ik me langs de Haagse dreven met een scootmobiel (voor de nieuwsgierige kenners: open carrosserie). Die perspectiefwissel maakte me duidelijk dat onze gehandicapten en moeders met kinderwagens het maar zwaar hebben. De stoepen worden volgeplempt met (illegale) terrassen, steigers, vuilnisbakken, winkeluitstallingen, leenscooters, zodat je te pas en te onpas, ook wanneer je je niet kan beroepen op een verlaagde stoeprand, de rijweg op moet en dan dreigt om te kiepen. Dat overkwam me, met snormobiel en al, voor de Franse ambassade. Gelukkig telt het land nog veel behulpzame omstanders, dus mijn horizontaliteit werd ras omgezet naar verticaliteit.

Hoewel het hoogstens tot verre familie van ‘vallen’ kan worden gerekend, heb ik ook tweemaal een auto total loss gereden, iets wat ik gezien de afgelegde kilometers en mijn bijkomstige snelheid (mijn record over de zeshonderdveertig kilometer tussen Straatsburg en Den Haag bedraagt vierenhalf uur) nog ‘beperkt’ durf te noemen. In beide gevallen – een keer tegen de vangrail op de A13 en een keer in een greppel in Schotland, had ik zelf, behalve glas in mijn baard, niets.

Genoeg over al die letterlijke valpartijen: figuurlijk ben ik ook tweemaal gevallen, of naar beneden geroetsjt. Voor de eerste directe verkiezingen van het Europees Parlement stond ik op de voorkeurslijst van de afdelingen van de partij op de derde plaats, nog boven een zittend lid van de Tweede en een van de Eerste Kamer. Dat kon het partijbestuur niet over z’n kant laten gaan. Bovendien moest ook ruimte worden gemaakt voor een vrouw op de lijst. Aldus zakte ik naar de zesde plaats. Gevolg was dat de vier oude heren die voor de komende vijf jaar voor onze partij in het Parlement zaten met ondergetekende (de vrouwelijke kandidaat was afgehaakt) als hun fractiesecretaris en hun directe opvolger, mij met de nodige argwaan en voorzichtigheid benaderden.

De volgende keer werd ik als laatste op de vijfde plaats net wel gekozen. Echter, de keer daarop weer werd ik de dupe van een dealtje tussen de noordelijke en oostelijke provincievoorzitters, waardoor mijn vriend en collega Jan Mulder uit Drenthe naar boven werd geschoven. Nu prijkte ik wederom op plaats zes. Er werden gelukkig zes VVD-ers gekozen, maar de toenmalige partijleider Ed Nijpels, die op plaats één voor de Tweede Kamer stond, had ook de lijstduwersplaats voor het Europees Parlement en kreeg zoveel voorkeursstemmen dat hij verkozen werd verklaard. Ik kwam alsnog te vervallen. Oorspronkelijk was Nijpels van zins dat Europees mandaat voor enkele maanden te aanvaarden om de wil van de kiezers enigszins recht te doen, maar heel loyaal heeft hij daar om mijnentwille vanaf gezien.