Alibi

Fredie Beckmans

In geval van twijfel, spreek de waarheid.

MARK TWAIN

Het was zo’n avond. Ik bedoel zo’n avond waarop ik liep te zeulen met een handkoffer en een gitaarkoffer met daarin een zingende zaag. Zo’n avond dat ik min of meer in de richting van mijn huis wankelde. Zo’n donkere avond waarop ik aan het einde van een straat iets zag in de duisternis waardoor mijn nieuwsgierigheid het won van het verlangen naar huis. Onder een eenzame straatlantaarn op een grasveldje met wat struiken waren mensen aan het zoeken. Je kunt direct aan iemands houding zien dat er iets wordt gezocht. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat het ging om politieagenten. Ze rommelden wat in de struiken en ik ging er wijsneuzig bij staan. Een van de agenten keek toen recht in mijn gezicht en riep direct naar zijn collega’s: ‘Hier is-ie! Dit is de vent naar wie we zoeken!’

Wat? vroeg ik schaapachtig. Nu sloeg hij een officiële toon aan: ‘We kregen aanwijzingen dat u hier zou opduiken.’

Ik keek hem glazig aan. Ikke? Hoezo? Nou ja, ik werd nog net niet ingerekend, maar kreeg het dwingende advies met de heren mee te komen naar het bureau nabij het Leidseplein. Ik woon daar in de buurt, dus ik stapte in het busje.

Op het bureau moest ik met mijn bagage plaatsnemen in een kamertje. Er zou iemand komen. In mijn handkoffer zaten een laptop, wat kleren, twaalf tubes verf, enkele penselen en vierenzestig zand­lopers. In de gitaarkoffer zat een enorme zaag, type zingende zaag om op te spelen, zeg maar een baszaag. Ik kwam net terug van twee weken optredens in Duitsland en Zwitserland. Mijn laatste optreden, net een dag geleden, met zaag, zandlopers en gezang had plaatsgevonden in een club die Salopard heet. Een groot succes volgens mij, hoewel ik me niet veel kon herinneren, want de knop om de drankkraan dicht te draaien, had ik niet kunnen vinden. Veel mooie herinneringsmomenten waren weggespoeld.

Een oom agent in burger kwam het kamertje binnen. Waar ik vandaan kwam? Salopard zei ik. Lekker dom, want die agent verstond Frans en Salopard betekent bastaard, oetlul, eikel, smeerlap en hond – afhankelijk van welk woordenboek je raadpleegt. Zijn humeur daalde zienderogen. Welke plaats, vroeg-ie grommend. Biel-Bienne, piepte ik als een schoothondje en dacht: oeps. De tent waar ik daar gisteren heb opgetreden, heet echt Salopard, zei ik. Oom agent antwoordde: ja, dat weet ik, klootzak!

Dit kon nog leuk worden. De reden waarom ik op het bureau was? Twee weken geleden was ik als vermist gemeld. Vermist? Ik? Gemeld door wie? Het Prostitutiemuseum op de Wallen. Pardon? Hij keek mij zwijgend aan. Oké dan, zei ik bij wijze van opheldering, ik ben daar inderdaad een soort van medewerker. Niet in loondienst, hoor. Eerder een senior advisor.

Als ervaringsdeskundige? vroeg de agent. Nee, zei ik, als kunstenaar met een oog voor het vreemde, het rare en het bizarre, zeg maar al het andere dat ertoe doet. Ik ben geen hoerenloper, maar een fan als het om kunstzinnige uitingen rondom dat metier gaat. Peniskokers uit Papoea Nieuw-Guinea en glijmiddel van paddenstoelen uit de ­Oekraïne intrigeren mij. Masochisme en sadisme heb ik als literaire ziektes beschreven. Ook heb ik twee weken doorgebracht in het atelier van Edvard Munch in Warnemunde als artist in residence. Die was pas een hoerenloper uit de oude doos. En nu ben ik als vermist opgegeven? Door het Museum van Prostitutie?