Keizer

Eva Maria Staal

Ik had de klap zelf uitgelokt. En terwijl ik die nacht het huis verliet, hoopte ik dat mijn vader me zou missen. Ook hoopte ik, ver weg van hem, te bedenken wat er fout was gegaan, niet alleen die avond maar al lang daarvoor. Al met al een briljant idee: spijbelend op een bankje in de zon hele dagen nadenken over mezelf.

Alleen: ik belandde in 1975 in de eerste week van september op straat en Rotterdam kende geen parken die in de herfst droog en veilig genoeg waren om daar hele dagen op een bankje te zitten. Na twee weken was mijn zakgeld op en waren mijn spijkerbroek en ik dringend toe aan een wasbeurt. In de winkels waar ik een halfjaar eerder met mijn ouders gebak of kleding had gekocht, dreigde nu het personeel de politie te waarschuwen zodra ik een voet over de drempel zette. De stad bleek twee kanten te hebben. Aan de zonzijde bevond zich de rode loper voor mensen met genoeg geld om eindeloos te kunnen winkelen; aan de schaduwzijde was de artiestenuitgang voor de armoedzaaiers, die werden verjaagd of opgepakt, die nergens naar de wc mochten omdat ze dan drugs zouden gebruiken, en die nergens mochten slapen omdat uitzicht op een uitgetelde dakloze het aanzien van de zonzijde bedierf.

De herfst barstte los, het begon te regenen, en binnen enkele weken zou diezelfde regen opvriezen tot hagel of sneeuw.

Op een koopavond lukte het een drogisterij binnen te glippen. Verstopt achter de schappen propte ik een pakje tampons in mijn broekzak. Nerveus peilde ik de afstand tot de uitgang en toen ik net een run inzette, greep ­iemand mijn capuchon, precies zoals mijn vader deed als ik overstak terwijl het voetgangerslicht nog op rood stond. Achter me stond een enorme kerel over wie ik, ondanks mijn korte bestaan als dakloze, al vele verhalen had gehoord. Hij rook naar drank en draaide al een eeuwigheid mee in het daklozencircuit. ‘Keizer’ noemden medezwervers hem. Voor mijn neus hield hij zijn hand op. Benauwd overhandigde ik de gestolen tampons. Hij liet mijn capuchon los, liep naar de kassa en betaalde. Daarna hield hij de deur voor me open en liet me voorgaan. Samen stonden we op straat. Het was donker en te koud voor mijn dunne jas.

‘Wil je misschien even naar het toilet?’ informeerde Keizer voorzichtig, terwijl hij de tampons teruggaf. Ik schudde mijn hoofd. Samen staarden we naar het doosje. ‘Je zult toch moeten. Uiteindelijk.’ zei hij. Ik rilde. ‘Heb je al gegeten?’

‘Ik red me wel.’

‘Dat geloof ik meteen.’

Hij begon te lopen en als vanzelf volgde ik hem. Hij liep de Hema binnen en niemand probeerde hem tegen te houden. Op het schoteltje van de toiletjuffrouw legde hij een kwartje.

In de hoop dat hij op den duur zou vertrekken, bleef ik lang zitten, maar toen ik naar buiten kwam stond hij nog te keuvelen met de toiletjuffrouw. Ik liep achter hem langs en hoorde hoe hij haar ‘een prettige voortzetting van de avond’ wenste. Met een paar stappen haalde hij me in en ging voor me staan. Keizer was zo breed dat hij het hele gangpad blokkeerde.